In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een logistiek medewerker, en [verweerster], zijn werkgever. [Verzoeker] was sinds 2 mei 2022 in dienst bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 3 mei 2023 werd hij op staande voet ontslagen, maar [verzoeker] betwistte de rechtsgeldigheid van dit ontslag en stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Hij verzocht de kantonrechter om een aantal vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en een transitievergoeding, en om te verklaren dat het ontslag niet rechtsgeldig was.
Tijdens de procedure, die onder andere een mondelinge behandeling op 20 juli 2023 omvatte, heeft [verweerster] het ontslag op staande voet ingetrokken. De partijen kwamen overeen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd per 1 juli 2023. De kantonrechter heeft in zijn beslissing vastgesteld dat het ontslag op staande voet is ingetrokken en dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Tevens heeft de kantonrechter [verweerster] veroordeeld tot betaling van verschillende vergoedingen aan [verzoeker], waaronder een bedrag van € 5.066,96 bruto aan loon inclusief vakantiebijslag, € 1.055,54 bruto aan transitievergoeding, en € 3.701,25 bruto aan billijke vergoeding, alsook een vergoeding voor proceskosten.
Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto, die de zaak heeft behandeld.