ECLI:NL:RBLIM:2023:4680

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 22/2427
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek UWV inzake Ziektewet-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek door het UWV. Eiser had verzocht om terug te komen op een eerder besluit van 10 december 2008, waarin zijn Ziektewet-uitkering per 15 december 2008 werd beëindigd. Het UWV had dit verzoek afgewezen op basis van de conclusie van een verzekeringsarts dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er wel degelijk nieuwe medische gegevens waren die een herziening rechtvaardigden. Tijdens de zitting op 27 juni 2023 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts B&B voldoende had gemotiveerd dat de medische gegevens van eiser niet relevant waren voor de beoordeling van zijn situatie in 2008. Eiser had ook aangevoerd dat hij niet was gehoord tijdens de bezwaarprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet tot nietigheid van het besluit leidde, omdat eiser in beroep zijn standpunt had kunnen toelichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser, die op € 1.674,- werden vastgesteld, en droeg het UWV op het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2427

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.C. Haanappel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. K.P.A. Canters).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
[naam derde-partij] , gevestigd in [vestigingsplaats] , derde partij (hierna: werkgever).

Inleiding

Met het besluit van 15 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 10 december 2008 afgewezen.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 8 september 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
De werkgever heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn werkgever.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam gemachtigde] en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Op 28 september 2007 heeft eiser zich ziekgemeld. Hij is ziek uit dienst getreden en het UWV heeft eiser vervolgens per 1 oktober 2007 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Met het besluit van 10 december 2008 is aan eiser meegedeeld dat zijn ZW-uitkering per 15 december 2008 wordt beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV is bij dit besluit gebleven.
2. Bij brief van 15 juli 2021 heeft eiser het UWV verzocht het besluit van 10 december 2008 te herzien. Een verzekeringsarts van het UWV heeft het herzieningsverzoek beoordeeld aan de hand van de ingebrachte medische informatie en gesteld dat op medische gronden geen reden is om terug te komen op de beslissing van 10 december 2008.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Na een nieuw medisch onderzoek heeft het UWV met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV heeft het standpunt ingenomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) na bestudering van de medische gegevens tot de conclusie is gekomen dat niet is gebleken van nieuwe (medische) feiten of omstandigheden. Er bestaat daarom geen aanleiding om terug te komen op de medische conclusie die ten grondslag ligt aan de hersteldverklaring van 10 december 2008.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 7 september 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat gelet op de beschikbare medische gegevens wel reden is om terug te komen op het besluit van 10 december 2008. Eiser vindt dat het UWV onvoldoende dan wel onduidelijk heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval is. Daarnaast heeft enkel een beoordeling op basis van de stukken plaatsgevonden en is eiser niet nader gehoord of gezien door een verzekeringsarts. Eiser is dan ook van mening dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat het onderzoek dat in 2008 heeft plaatsgevonden ontoereikend is. De afgelopen jaren zijn veel onderzoeken gedaan naar niet aangeboren hersenletsel, waardoor dit onderwerp sterk in ontwikkeling is. Zo is er onder andere een handboek ‘traumatisch hersenletsel’ uitgebracht. Verder geeft eiser aan dat door het UWV wordt gekeken naar een vorm van diagnose, terwijl het voor een beoordeling in het kader van de ZW niet noodzakelijk is dat een diagnose wordt gesteld. Ten slotte benoemt eiser dat tijdens de bezwaarprocedure geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, terwijl hij geen toestemming heeft gegeven om van een hoorzitting af te zien.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 10 december 2008 heeft afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 10 december 2008 heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 10 december 2008 onherroepelijk is geworden. Op grond van het bepaalde in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan herziening worden gevraagd van een in rechte vaststaand besluit als sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het verzoek om terug te komen op een besluit afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Als het bestuursorgaan, zoals in deze zaak aan de orde is, toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dient de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsten of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1] Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijstukken niet eerder konden worden overgelegd. [2]
10. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B volgt dat hij kennis heeft genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Het standpunt van eiser dat de beoordeling enkel op de stukken heeft plaatsgevonden en dat eiser niet nader is gehoord of gezien door een verzekeringsarts is juist. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het onderzoek niet zorgvuldig te achten. In het rapport geeft de verzekeringsarts B&B aan dat kon worden volstaan met een beoordeling op de stukken, omdat informatie werd ingebracht van neuropsychologisch onderzoek waarbij het de vraag is of de daarin vermelde gegevens reden kunnen zijn om terug te komen op het besluit van 10 december 2008. Volgens de verzekeringsarts B&B is dit een volstrekt theoretische exercitie. De rechtbank ziet geen reden om de verzekeringsarts B&B hierin niet te volgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de datum waar het in deze procedure om gaat 10 december 2008 is. In het zien of horen van eiser door een verzekeringsarts minimaal veertien jaar na deze datum ziet de rechtbank geen meerwaarde. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het onderzoek door de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig is verricht.
11. Het standpunt van eiser dat de beschikbare medische gegevens reden geven om terug te komen op het besluit van 10 december 2008 en dat het UWV onvoldoende dan wel onduidelijk heeft gemotiveerd waarom dit niet het geval is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B in het rapport voldoende heeft gemotiveerd dat los van het feit dat de bevindingen zouden kunnen passen bij een aandoening van eiser waarmee hij al die tijd heeft gefunctioneerd, de door hem overgelegde rapporten niet zien op de datum in geding. Hij heeft toegelicht dat in de afgelopen jaren van alles kan zijn gebeurd, waardoor persoonlijkheid, mentale belastbaarheid, maar ook cognitie onder invloed van externe prikkels, trauma’s of gewoonweg het ouder worden veranderen. Persoonlijkheidsonderzoek bij één en dezelfde persoon in de kinderleeftijd, als adolescent of als (oudere) volwassene kan andere uitslagen laten zien. Het is mede daarom dat persoonlijkheidsonderzoeken en ook neuropsychologisch onderzoek altijd maar een beperkte geldigheidsduur heeft. Dit betekent dat ook als zeer forse afwijkingen zouden zijn gevonden dat niets zegt over de situatie in 2008. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat het neuropsychologisch onderzoek van [bedrijfsnaam] ziet op de datum in geding en daarmee leidend is. Uit dat onderzoek blijkt dat sprake is van een normale mentale belastbaarheid, dat geen aanwijzingen zijn voor corticale schade of cognitieve stoornissen. In relatie tot de gevraagde belastbaarheid in ‘zijn werk’ was volgens de verzekeringsarts B&B als gevolg daarvan en mede in afwezigheid van fysieke belemmeringen dan ook geen enkele reden om eiser in 2008 nog langer arbeidsongeschikt te beschouwen. De rechtbank vindt dat het UWV hiermee zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft beslist dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die tot een herziening van het besluit van 10 december 2008 moeten leiden.
12. Ook op grond van wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, kunnen naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden aangenomen. De enkele stellingen van eiser dat nadere onderzoeken naar niet aangeboren hersenletsel tot nieuwe ontwikkelingen hebben geleid waaruit onder andere een handboek is voortgekomen en dat het UWV ten onrechte heeft gekeken naar een vorm van diagnose, zijn daarvoor onvoldoende.
13. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond aan te nemen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser zeer frustrerend is dat het ondanks zijn jarenlange inspanningen niet is gelukt om na de hersteldmelding van 10 december 2008 weer in werk te hervatten, betekent dit niet dat de beslissing van het UWV om niet van de hersteldmelding terug te komen onjuist is. Het UWV heeft het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 10 december 2008 dan ook terecht afgewezen.
Hoorzitting
14. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord.
15. Het UWV stelt dat eiser door het niet plaatsvinden van een hoorzitting niet in zijn belangen is geschaad, nu hij in beroep alsnog zijn standpunt heeft kunnen toelichten. Het UWV verzoekt om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
16. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet is gehoord. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is genomen. Eiser heeft echter de gelegenheid gehad om in beroep zijn standpunt, ook mondeling, naar voren te brengen en stukken te overleggen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb, aangezien het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

17. Het UWV heeft terecht het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 10 december 2008 afgewezen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
18. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat het UWV het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 4 augustus 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en de uitspraak van de CRvB van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3618.