ECLI:NL:RBLIM:2023:5041

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 22/939
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over arbeidsongeschiktheid en WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Eiser, die sinds 2017 ziek is, heeft in bezwaar tegen een besluit van het UWV geprocedeerd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 58,07%. Na een wijziging van dit besluit door het UWV, werd de arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 58,34%. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat de procedures versnipperd zijn en dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische belastbaarheid van eiser op overtuigende wijze heeft gemotiveerd en dat de geduide functies passend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat de medische en arbeidskundige grondslagen van het UWV deugdelijk zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
Fenanse Beheer B.V., gevestigd in Sittard, derde partij (hierna: werkgever).

Inleiding

Het UWV heeft eiser medegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA [1] -uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 24 december 2021 de maximumduur bereikt. Eiser komt vanaf 25 december 2021 in aanmerking voor een WGA-vervolguitkering.
In bezwaar heeft het UWV dit besluit gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast van 50,44% naar 58,07%. De hoogte van zijn WGA-vervolguitkering wijzigt hierdoor.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit I) van 11 april 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
Op 1 juni 2023 heeft het UWV naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 2 maart 2023 in een andere procedure van eiser [2] een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Met dit besluit (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I in zoverre gewijzigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58,34%.
Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding gevoegd behandeld met de zaken ROE 22/740 en ROE 22/1148. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
Na de zitting heeft de rechtbank het beroep gesplitst van de zaken ROE 22/740 en ROE 22/1148 en wordt separaat uitspraak gedaan.
De werkgever heeft verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen, maar alleen de uitspraak te willen ontvangen. Het dossier is daarom niet door de rechtbank aan de werkgever of zijn gemachtigde toegestuurd. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn werkgever. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als directeur voor gemiddeld 39,83 uur per week. Op 27 december 2017 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Vervolgens heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Vanaf 25 december 2019 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2. Op 24 december 2021 bereikte de loongerelateerde uitkering van eiser de maximumduur. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Waarover gaat het in deze zaak

3. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 25 december 2021 voor 58,34% arbeidsongeschikt is.

Wat vindt eiser

4. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt allereerst dat sprake is van steeds verdergaande onwenselijke en juridisch onjuiste versnippering van de WIA-besluitvorming. De rechtbank heeft, ondanks een verzoek daartoe van eiser, nagelaten vier verschillende procedures van eiser met betrekking tot zijn WIA-uitkering gevoegd te behandelen. In één van de vier zaken heeft de rechtbank op 16 juni 2022 uitspraak gedaan, waarna de CRvB op 2 maart 2023 uitspraak heeft gedaan. Het opsplitsen van de besluitvorming is in strijd met artikel van 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het zogenoemde finaliseringsbeginsel.
5. Eiser is het verder niet eens met de conclusie van het UWV dat hij slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Eiser verwijst hiervoor naar een ingebracht rapport van klinisch arbeidsgeneeskundige [naam arbeidsgeneeskundige] . [naam arbeidsgeneeskundige] stelt dat de geduide functies met de gestelde beperkingen niet uitvoerbaar zijn en dat daarmee feitelijk sprake is van een arbeidsdeskundige arbeidsongeschiktheid van 100%. Ook meent hij dat de beperkingen van eiser progressief zijn en dat een verbetering van de belastbaarheid niet te verwachten valt. Eiser vindt dat het UWV het rapport van [naam arbeidsgeneeskundige] niet heeft weerlegd maar enkel heeft gesteld dat er geen reden is om de UWV-arts niet te volgen. Volgens eiser is dit argument ontoereikend en heeft het UWV hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom het oordeel van de UWV-arts wordt gevolgd. Eiser heeft een expertise laten uitvoeren en vindt dat hieraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
6. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen ter beslechting van het verschil van mening over eisers arbeidsongeschiktheid.
7. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft eiser aangevoerd dat het UWV ten onrechte met terugwerkende kracht per 25 december 2021 nieuwe functies heeft geduid.
8. Eiser verzoekt om een schadeloosstelling in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen bedragen.

Wat vindt de rechtbank

9. De rechtbank stelt vast dat, omdat het bestreden besluit I is gewijzigd door het bestreden besluit II, het beroep tegen het bestreden besluit I op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede is gericht tegen het bestreden besluit II. Omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank zijn beroep voor zover gericht tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
10. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, zal, omdat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, ongegrond worden verklaard. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Versnippering van procedures en finale geschilbeslechting
11. De beroepsgrond van eiser dat de rechtbank, ondanks een verzoek daartoe, ten onrechte heeft nagelaten vier verschillende procedures van eiser met betrekking tot zijn WIA-uitkering gevoegd te behandelen, slaagt niet. De rechtbank is bevoegd met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen, maar zij is daartoe niet gehouden. Het gaat om een procesrechtelijke beslissing, die in beginsel de verantwoordelijkheid van de rechter is. Van de vier zaken die in de diverse procedures lopen, heeft de rechtbank drie zaken gevoegd op één zitting behandeld. [3] Deze drie zaken zien op andere onderwerpen en data in geding dan de zaak waarin de rechtbank op 16 juni 2022 en de CRvB op 2 maart 2023 uitspraak heeft gedaan. [4] Van een noodzaak om die zaak gevoegd en op één zitting met de andere drie zaken te behandelen was daarom geen sprake. Een verplichting tot voeging volgt evenmin uit artikel 8:41a van de Awb. Uit de in dit artikel opgenomen verplichting tot finale geschilbeslechting kan niet worden afgeleid dat de bestuursrechter gehouden is alle bij hem aanhangige zaken die mogelijk samenhangen gevoegd te behandelen.
De rechtbank heeft na de zitting in de zaak ROE 22/939 enerzijds en in de zaken ROE 22/740 en ROE 22/1148 anderzijds, afzonderlijk uitspraak gedaan omdat werkgever zich slechts in de zaak ROE 22/939 als derde-belanghebbende heeft gesteld. Mede gelet op de verschillende onderwerpen die in deze zaken aan de orde zijn, is splitsing van deze zaken niet in strijd met artikel 8:14 van de Awb.
Medische grondslag van het bestreden besluit
12. Het UWV heeft het bestreden besluit II gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts B&B van 8 maart 2022. De verzekeringsarts B&B heeft na wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om de FML inhoudelijk bij te stellen. Wel heeft zij een toelichting in de FML bijgesteld vanwege de overgang van CBBS 4 naar CBBS 5, zoals vastgelegd in de FML van 8 maart 2022. In beroep heeft het UWV toegelicht dat het oordeel van de CRvB in de uitspraak van 2 maart 2023 wordt gevolgd. De FML behoeft volgens het UWV verder geen aanpassing.
13. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 25 december 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat bij eiser sprake is van verschillende medische aandoeningen. Het is evident dat eiser veel moeite heeft om adequaat deel te nemen aan gesprekken. Daarom is duidelijk aangegeven dat eiser geen werk kan verrichten waarbij communicatie of gehoor belangrijke onderdelen zijn. Een uit medisch onderzoek gebleken achteruitgang van een van de aandoeningen van eiser, leidt volgens de verzekeringsarts B&B niet tot een evidente wijziging van het functioneren en dus is er geen reden om verdergaande beperkingen in de FML aan te nemen. De verzekeringsarts B&B ziet verder geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen op cognitief vlak. Volgens de verzekeringsarts B&B is dat niet aan de orde, omdat eiser al beperkt is voor werkzaamheden waarbij communicatie of gehoor een belangrijk deel uitmaakt van het werk. Ook is eiser in staat om 1,5 uur auto te rijden en werkzaamheden als voorzitter van de Raad van Toezicht te verrichten waarbij het verdelen van aandacht noodzakelijk is. Anders dan [naam arbeidsgeneeskundige] , ziet de verzekeringsarts B&B geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Gezien het dagverhaal van eiser, zijn werkzaamheden als voorzitter van de Raad van Toezicht en de al aangenomen beperkingen in de FML voor communicatie en gehoor, is volgens de verzekeringsarts B&B voldoende rekening gehouden met de energetische belasting. De rechtbank kan deze toelichtingen volgen.
14. Omdat eiser zijn standpunt in beroep niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 25 december 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 8 maart 2022 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als directeur, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft met inachtneming van de uitspraak van de CRvB van 2 maart 2023 functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Het gaat om de volgende drie functies.
- ( sbc-code 553020) Archiefmedewerker;
- ( sbc-code 111180) Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- ( sbc-code 111220) Lader, losser.
17. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
18. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 25 december 2021 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 41,66% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 58,34% arbeidsongeschikt is.
19. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de arbeidsdeskundige B&B niet met terugwerkende kracht nieuwe functies aan de schatting ten grondslag mocht leggen. Het duiden van nieuwe functies kan weliswaar tot gevolg hebben dat een nieuwe uitlooptermijn van de uitkering gaat lopen, maar dat is in deze zaak niet aan de orde. Van een verslechtering van de rechtspositie van eiser is geen sprake. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser is gewijzigd van 58,07% naar 58,34%. Eiser heeft daarmee ongewijzigd recht op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.

Conclusie en gevolgen

20. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 25 december 2021 een WGA-vervolguitkering toe te kennen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 58,34%.
21. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
22. Omdat het UWV in beroep het bestreden besluit I heeft vervangen door het bestreden besluit II, ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser voor de behandeling van het beroep heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting. Per punt heeft dat een waarde van € 837,- bij wegingsfactor 1. Ook moet het UWV het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 22 augustus 2023
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA = Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.Zaaknummer CRvB 22/2220 WIA, zaaknummer rechtbank Limburg: ROE 20/2967.
3.ROE 22/740, ROE 22/939 en ROE 22/1148.
4.Zie uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:4601.