ECLI:NL:RBLIM:2023:5256

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10630140 cv 23-3189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon, vakantiegeld en transitievergoeding in kort geding door werknemer die ziek uit dienst is gegaan

In deze zaak vordert de eiseres, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de onderbewindgestelde, in kort geding betaling van loon, vakantiegeld, uitbetaling van verlofdagen, wettelijke verhoging en transitievergoeding van de gedaagde partij. De onderbewindgestelde is op 4 april 2022 in dienst getreden als schilder en is sinds 16 mei 2022 wegens ziekte niet meer in staat om te werken. De gedaagde heeft de arbeidsovereenkomst op 4 april 2023 beëindigd en heeft een eindafrekening toegezegd, maar heeft geen betalingen gedaan voor het achterstallige loon en vakantiegeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering, maar heeft geoordeeld dat de eiseres geen concrete bedragen heeft gevorderd, waardoor de vorderingen niet konden worden toegewezen. De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat de gedaagde verplicht is om de jaaropgave en salarisopgaven te verstrekken aan de onderbewindgestelde, en heeft deze vordering toegewezen met een termijn van twee weken. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10630140 \ CV EXPL 23-3189
Vonnis in kort geding van 4 september 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L.N. Hermans,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[handelsnaam],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. L.A.M. Plantaz-Degen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 1 augustus 2023 met producties 1 tot en met 11;
- productie 1 van [gedaagde] ;
- de pleitnota van [gedaagde] , die bij de griffie is binnengekomen bij e-mail van 21 augustus 2023 om 09:23 uur;
- de mondelinge behandeling van 21 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de tijdens de mondelinge behandeling door [eiseres] overgelegde brieven van het UWV.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De goederen van [naam onderbewindgestelde] zijn door de kantonrechter onder bewind gesteld. [eiseres] is door de kantonrechter tot bewindvoerder benoemd.
2.2.
[naam onderbewindgestelde] is op 4 april 2022 voor de duur van een jaar in dienst getreden van [gedaagde] als schilder / montage / klusser.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is voor zover relevant het volgende bepaald:

Artikel 10 – Nevenwerkzaamheden
1. (…)
2. Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Werkgever is het Werknemer niet toegestaan gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor eigen rekening of direct of indirect werkzaam te zijn voor een andere Werkgever of opdrachtgever. (…)
3. (…)
4. Bij overtreding van het hiervoor bepaalde verbeurt Werknemer een forfaitaire en dadelijk opeisbare boete van € 5.000 zonder dat voorafgaande sommatie of ingebrekestelling is vereist, te vermeerderen met een bedrag van € 100 per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van Werkgever om nakoming van het nevenwerkzaamhedenbeding te vorderen.
5. (…)
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Afbouw van toepassing.
2.5.
Het salaris bedraagt € 1.198,12 bruto per vier weken.
2.6.
Sinds 16 mei 2022 kan [naam onderbewindgestelde] wegens ziekte zijn werkzaamheden niet meer uitvoeren.
2.7.
[gedaagde] heeft aan [naam onderbewindgestelde] een beëindigingsovereenkomst aangeboden. [naam onderbewindgestelde] heeft dit aanbod afgewezen.
2.8.
Over de periode april tot en met augustus 2022 heeft [gedaagde] aan [naam onderbewindgestelde] het volledige brutoloon betaald.
2.9.
Bij brief van 28 februari 2023 heeft [gedaagde] aan [naam onderbewindgestelde] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen op 4 april 2023 en heeft [gedaagde] eindafrekening toegezegd van loon, vakantiegeld en vakantiedagen.
2.10.
[naam onderbewindgestelde] is op 4 april 2023 ziek uit dienst gegaan.
2.11.
Bij brief van 30 juni 2023 heeft de gemachtigde van [naam onderbewindgestelde] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van het achterstallige loon en het verstrekken van loon- en betalingsspecificaties daarvan, alsmede tot betaling van de eindafrekening.
2.12.
Bij e-mail van 5 juli 2023 heeft de gemachtigde van [gedaagde] gereageerd, maar dit heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
zal bepalen dat [gedaagde] binnen drie dagen na dit vonnis aan [eiseres] / [naam onderbewindgestelde] betaalt het loon tijdens ziekte over de periode september 2022 tot 4 april 2023;
zal bepalen dat [gedaagde] binnen drie dagen na dit vonnis aan [eiseres] / [naam onderbewindgestelde] betaalt het vakantiegeld over de periode 4 april 2022 tot 4 april 2023, evenals de niet opgenomen verlofdagen;
zal bepalen dat [gedaagde] wegens te late betaling van het loon, het vakantiegeld en de uitbetaling verlofdagen aan [naam onderbewindgestelde] , de wettelijke verhoging daarop betaalt van maximaal 50%;
zal bepalen dat [gedaagde] zo spoedig mogelijk de jaaropgave 2022 verstrekt alsmede schriftelijke of digitale opgaven van het salaris en de eindafrekening waarop de samenstelling en opbouw van het loon en de verlofuren te herleiden zijn;
zal bepalen dat [gedaagde] binnen drie dagen na dit vonnis aan [eiseres] / [naam onderbewindgestelde] betaalt € 466,94 bruto als transitievergoeding;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen de stelling ten grondslag dat bij ziekte 85% van het loon moet worden doorbetaald door [gedaagde] en dat [gedaagde] dat vanaf september 2022 tot en met 3 april 2023 niet heeft gedaan. Tevens heeft [gedaagde] geen vakantiegeld betaald als ook de eindafrekening vakantiedagen en dat alles kan aan hem worden toegerekend. Ook heeft [gedaagde] niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om schriftelijk dan wel elektronisch een opgave te verstrekken van het gespecificeerd loon en de samenstelling daarvan. Nu [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat er geen volgende arbeidsovereenkomst wordt gesloten met [naam onderbewindgestelde] , heeft [naam onderbewindgestelde] recht op een transitievergoeding.
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] dan wel tot matiging of vermindering daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Van spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [eiseres] stelt – kort gezegd – een loonvordering op [gedaagde] te hebben. Een dergelijke vordering is naar haar aard spoedeisend. [gedaagde] stelt weliswaar – kort samengevat – dat de spoedeisendheid door tijdsverloop is komen te ontbreken, maar [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling daartegen ingebracht dat er financiële problemen zijn ontstaan doordat [naam onderbewindgestelde] geen loon meer ontvangt en dat UWV in de tussentijd een deel van de Wajonguitkering als voorschot aan [naam onderbewindgestelde] heeft betaald. Omdat het loon hoger is dan de Wajonguitkering vordert UWV het verstrekte voorschot terug. Nu [gedaagde] de terugbetalingsverplichting van [naam onderbewindgestelde] aan UWV niet heeft weersproken, is naar het oordeel van de kantonrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet door tijdsverloop komen te ontvallen.
4.3.
Ten aanzien van vorderingen 1 tot en met 3 stelt de kantonrechter voorop dat het op de weg van [eiseres] als eisende partij had gelegen om concrete bedragen te noemen of uit te leggen waarom zij geen concrete bedragen heeft genoemd. Van de kantonrechter kan immers niet gevergd worden om zelf te gaan becijferen wat er nauwkeurig gevorderd wordt.
4.4.
Daarbij komt dat de kantonrechter het bij de huidige stand van zaken voldoende aannemelijk vindt dat [gedaagde] een tegenvordering heeft op [naam onderbewindgestelde] van € 5.200,00 – en mogelijk hoger – wegens overtreding van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden. Uit het observatierapport van RBZ Recherche (productie 1 van [gedaagde] ) blijkt immers dat [naam onderbewindgestelde] tijdens zijn ziekteperiode in ieder geval op drie dagen heeft gewerkt in een kringloopwinkel en [naam onderbewindgestelde] heeft dat niet betwist. Hieraan doet niet af dat [naam onderbewindgestelde] op advies van zijn huisarts werkzaamheden zou zijn gaan verrichten, zoals hij aanvoert, en dat het onbetaalde werkzaamheden zou betreffen, nu de letterlijke tekst van het verbod die werkzaamheden niet uitzondert (2.3.) en [naam onderbewindgestelde] geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die zijn uitleg van het beding ondersteunen. Aangezien de arbeidsovereenkomst is geëindigd en de beperkingen van de verrekeningsbevoegdheid van de werkgever op grond artikel 7:632 BW dan niet gelden, is [gedaagde] bevoegd om de verbeurde boetes in zijn geheel te verrekenen. Nu de onder 5 gevorderde transitievergoeding € 466,94 bruto bedraagt en aan vorderingen 1 tot en met 3 geen concrete bedragen zijn gekoppeld door [eiseres] , kan de kantonrechter niet overzien of [gedaagde] nog een bedrag aan [eiseres] zal moeten betalen of dat [eiseres] nog een bedrag aan [gedaagde] moet betalen. Daarom kunnen de vorderingen 1 tot en met 3 en 5 niet worden toegewezen vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure.
4.5.
Met betrekking tot vordering 4 overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] verplicht is om een jaaropgave, salarisopgaven en een eindafrekening te verstrekken aan [naam onderbewindgestelde] op grond van respectievelijk artikel 28 lid 1 onderdeel e Wet op de loonbelasting, artikel 7:626 BW en de brief van 28 februari 2023 (productie 7 van [eiseres] ). [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde] deze verplichting niet is nagekomen, waarmee van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Vordering 4 zal dan ook worden toegewezen met dien verstande dat de kantonrechter het redelijk acht om daaraan een termijn te verbinden van twee weken na dit vonnis.
4.6.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken de jaaropgave 2022 alsmede schriftelijke of digitale opgaven van het salaris en de eindafrekening waaruit de samenstelling en opbouw van het loon en de verlofuren te herleiden zijn,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023.
CL