ECLI:NL:RBLIM:2023:5488

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
9814318 CV EXPL 22-1817
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bijzondere overeenkomst en verbruikleen met betrekking tot geldlening

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een vordering van de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Goumans, tegen de gedaagden, vertegenwoordigd door mr. A. Sarkis. De eiser vordert een bedrag van € 2.300,00, dat bestaat uit een hoofdsom van € 2.000,00 en rente. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere uitspraak van 28 juni 2023, waarin de gedaagden de gelegenheid kregen om bewijs te leveren van een betaling van € 2.000,00 aan de eiser. De gedaagden hebben echter geen bewijs kunnen leveren, omdat een getuige naar Italië is vertrokken en zij geen ander bewijs hebben ingebracht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd, waardoor de vordering van de eiser tot het bedrag van € 2.000,00 wordt toegewezen. Daarnaast heeft de eiser rente gevorderd over de hoofdsom, maar de kantonrechter heeft opgemerkt dat de berekening van de rente door de eiser onduidelijk is. Desondanks is de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat de gedaagden in verzuim zijn.

Verder heeft de eiser ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, die door de kantonrechter zijn toegewezen tot het wettelijke tarief van € 300,00. De kantonrechter heeft ook een beslissing genomen over de proceskosten, waarbij is vastgesteld dat de kosten tussen partijen worden gecompenseerd, omdat de eiser onrechtmatig heeft gehandeld door zijn vordering deels te baseren op valse geldleningsovereenkomsten. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9814318 CV EXPL 22-1817
Vonnis van de kantonrechter van 13 september 2023
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1]
eiser,
gemachtigde: mr. J.J.M. Goumans,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2]
2. [gedaagde sub 2]
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. A. Sarkis
Eiser wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als ‘ [gedaagden] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in deze zaak van 28 juni 2023
  • de akte van [gedaagden] van 12 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

2.1.
Bij het vonnis van 28 juni 2023 is [gedaagden] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat naast de betaling van € 13.000,00 (tenminste) nog € 2.000,00 is betaald aan [eiser] . Bij akte heeft [gedaagden] aangegeven dat hij geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om getuigen te horen, aangezien zijn getuige, [getuige] , naar Italië is vertrokken en hij niet met hem in contact kan komen. Ander bewijs heeft [gedaagden] evenmin in het geding gebracht.
2.2.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagden] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs en dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen tot het bedrag van € 2.000,00.
2.3.
[eiser] vordert ook rente over de hoofdsom. In het (bij repliek gewijzigde) petitum vordert hij onder b. de wettelijke rente over de hoofdsom, die hij over het door hem gevorderde bedrag van € 18.500,00 althans € 17.300,00 berekent op € 1.066,67 tot en met 15 maart 2022, en onder c. 4% rente, althans de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 16 maart 2022 althans vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening. Hoe [eiser] het onder b. gevorderde bedrag aan rente heeft berekend is niet duidelijk, nu hij een primaire dan wel subsidiaire hoofdsom vordert, maar het gevorderde rentebedrag bij beide hoofdsommen identiek is. Voorts heeft [eiser] niet uitgelegd en onderbouwd waarom hij onder b. de wettelijke rente en onder c. 4% rente (dan wel de wettelijke rente) vordert. Dat blijft dus ook onduidelijk. Dit brengt mee dat de kantonrechter als onder b. (en c. subsidiair) gevorderd de wettelijke rente zal toewijzen Tot slot heeft [eiser] niet gesteld vanaf wanneer [gedaagden] in verzuim is. Dat betekent dat de rente kan worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat [gedaagden] in elk geval vanaf dat moment in verzuim verkeert.
2.4.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 970,67. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 300,00.
2.5.
Tot slot moet nog een beslissing worden gegeven over de proceskosten. [gedaagden] verzoekt om [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die hij daadwerkelijk heeft gemaakt. [gedaagden] stelt dat die kosten voor hem € 4.268,88 bedragen. Een veroordeling tot vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten is volgens vaste rechtspraak alleen mogelijk in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Vaststaat dat [eiser] zijn initiële vordering deels heeft gegrond op valse geldleningsovereenkomsten. In zoverre heeft hij onrechtmatig gehandeld. De kantonrechter heeft daaraan al een gevolg verbonden in het vonnis van 28 juni 2023. Anderzijds heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagden] een deel van het (wel) geleende geld nog moet terugbetalen. In zoverre was de onderhavige procedure dus gerechtvaardigd. Onder die omstandigheden vindt de kantonrechter het aangewezen om de kosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 2.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.000,00 vanaf 8 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.