3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 23 december 2022 omstreeks 20:08 uur vond op de [adres 1] te Heerlen een aanrijding plaats tussen een personenauto, twee voetgangers en een hond.De verdachte [naam] reed als bestuurder van de personenauto (merk [naam] ) over de [adres 1] , komende uit de richting van de [naam straat] in de richting van de [naam straat] . Nabij perceel [naam] reed de verdachte met zijn voertuig van de rechterrijstrook schuin naar links over de beklinkerde middengeleiding, de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer, het fietspad, de parkeerstrook en de groenvoorziening-struikgewas het linksgelegen trottoir op. De verdachte schampte vervolgens met de linkervoorzijde van zijn voertuig de gemetselde muur aldaar. Vervolgens reed hij met de voorzijde van zijn voertuig tegen de op dit trottoir wandelende voetganger en schampte hij de naast deze voetganger lopende echtgenote. De mannelijke voetganger raakte door het ongeval ernstig gewond aan zijn been, liep meerdere botbreuken op, kreeg een klaplong en had zware kneuzingen. De vrouwelijke voetganger liep door het ongeval zware kneuzingen op aan haar heup. De hond liep een gebroken poot op. De verdachte stopte niet, verliet de plaats van de aanrijding en liet hierbij de beide voetgangers in hulpeloze toestand achter.Het voertuig van de verdachte werd omstreeks 20:40 uur leeg aangetroffen op de [naam straat] te Heerlen. Het kenteken stond op naam van [verdachte] .
Omstreeks 20:50 uur meldde zich [ getuige 2] op de plaats van het ongeval en verklaarde aan de verbalisant dat zijn zoon daar zojuist een ongeluk had veroorzaakt. Even later kwam de verdachte aanlopen en verklaarde dat hij zojuist "hier" een verkeersongeval had veroorzaakt, dat hij daarna zijn vader in paniek had gebeld en dat deze hem gezegd had terug te gaan naar de plaats van het ongeval.Getuige [ getuige 2] heeft verklaard dat hij zijn zoon aan de telefoon hoorde zeggen: “Papa ik heb een ongeluk gebouwd en ik ben in paniek weggereden. En hoogstwaarschijnlijk heb ik iemand aangereden”.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij getuige is geweest van een ongeval op de [naam straat] te Heerlen op 23 december 2022. Zij heeft gezien dat een donkere auto, die voor haar reed, opeens naar links schoot en de middenberm overstak, de andere rijstrook overstak, door de haag reed en het linkergelegen trottoir opreed. [getuige 1] hoorde daarna een schreeuw en zag dat er voetgangers werden aangereden. Zij zag verder dat de auto een muurtje schampte en zonder te stoppen verder het trottoir afreed.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 23 december 2022 samen met zijn echtgenote en hond over het trottoir liep aan de [naam straat] en dat hij werd aangereden door een auto.[slachtoffer 1] werd op 24 december 2022 onderzocht op de afdeling Chirurgie van het Zuyderland Medisch Centrum. Bij van [slachtoffer 1] werden meerdere ribfracturen, een klaplong, een kneuzing bij de long en een gecompliceerde midschacht crurisfractuur in het rechterbeen waargenomen.Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 23 december 2022 betrokken is geweest bij een aanrijding op de [naam straat] te Heerlen. Zij liep samen met haar man en hond over het trottoir van de [naam straat] toen zij werden aangereden door een kleine donkere auto.
De verdachte heeft ter terechtzitting (onder meer) verklaard dat hij op 23 december 2022 de bestuurder was van de [merk auto] die op de [naam straat] reed. De verdachte heeft verklaard dat hij de macht over het stuur is verloren, dat hij uiteindelijk op de stoep terecht is gekomen en dat hij daar een muurtje heeft geraakt. De verdachte heeft ook verklaard dat hij toen in paniek was en is weggereden. De verdachte heeft tevens verklaard dat het zou kunnen dat hij te hard heeft gereden.
Uit het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse (hierna: VOA) blijkt dat de betrokken [merk auto] geen afwijkingen vertoonde, in voldoende staat van onderhoud verkeerde en dat het remsysteem naar behoren functioneerde. Daarnaast is geen reden om aan te nemen dat er enig gebrek aan de stuurinrichting was ten tijde van het incident.Uit de VOA blijkt verder dat het voertuig in een stabiele, min of meer rechtuitgaande beweging heeft gereden.Aan de hand van beeldmateriaal kon een indicatieve gemiddelde snelheid over een traject van
44 meter, op een afstand van 93 meter voor de plaats van het incident, worden berekend. Uit de berekening kan worden afgeleid dat het voertuig aan het versnellen was. De indicatieve gemiddelde snelheid ging van 56 kilometer/uur aan het beginpunt naar 72 kilometer/uur aan het eindpunt, waardoor de snelheid over dit traject in ieder geval hoger is geweest dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer/uur.Uit de VOA blijkt verder dat tussen het begin van de afbuigende beweging van de [merk auto] en het begin van de krassporen aan de opstaande rand van het linksgelegen trottoir een afstand is gelegen van ongeveer
30 meter. Een oplettende bestuurder had deze 30 meter kunnen gebruiken voor een adequate bestuurdershandeling om te voorkomen dat hij met zijn voertuig het linksgelegen trottoir zou oprijden. Uitgaande van een snelheid van 50 kilometer/uur en een reactietijd van 1 seconde had hij een stopafstand nodig van (11,9 + 13,8 =) 24,7 meter en had hij dus binnen de afstand van 30 meter tot stilstand kunnen komen.
Bewijsoverweging feit 1
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van de verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiervoor is vereist dat de verdachte zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een grove of aanmerkelijke schuld. Daarvoor moet gekeken worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en naar de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in hiervoor bedoelde zin.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft op 23 december 2022 op de [naam straat] te Heerlen een aanrijding veroorzaakt met zijn auto en twee voetgangers. De verdachte is met zijn voertuig van de rechterrijstrook schuin naar links over de middengeleiding, de rijstrook en het fietspad voor het tegemoetkomende verkeer, de parkeerhaven en de struiken het linksgelegen trottoir opgereden. Vervolgens heeft hij de op dit trottoir lopende voetgangers aangereden. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte fiks harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximale snelheid van 50 kilometer per uur. De auto vertoonde geen mankementen en een oplettende bestuurder had met een adequate bestuurdershandeling kunnen voorkomen dat de auto het trottoir zou oprijden. Wanneer de verdachte 50 kilometer per uur had gereden had hij binnen de afstand die hij aflegde tot aan het trottoir tot stilstand kunnen komen.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet slechts sprake is geweest van een enkel moment van onvoorzichtigheid of onoplettendheid waaruit dit alles is voortgevloeid. Er is sprake van meerdere verkeersovertredingen die alle voorkomen hadden kunnen worden.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Het letsel zoals is omschreven in de brief van Zuyderland Medisch Centrum, kan als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
De rechtbank acht derhalve het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 2
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij anderen door een ongeval letsel had toegebracht en dat hij deze anderen vervolgens in hulpeloze toestand heeft achtergelaten door de plaats van het ongeval te verlaten.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft op 23 december 2022 op de [naam straat] te Heerlen een aanrijding gehad met zijn auto en twee voetgangers. De verdachte is vervolgens niet gestopt en heeft de plaats van de aanrijding verlaten.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat hij voetgangers had aangereden en dat een vriend hem verteld had dat er slachtoffers waren. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. De verdachte is voor het eerst bij de inhoudelijke behandeling met deze verklaring gekomen en weigert de naam van de vriend te noemen, zodat het verhaal niet geverifieerd kan worden.
De vader van de verdachte, getuige [ getuige 2] , heeft verklaard dat hij de verdachte – vlak na het ongeval – aan de telefoon hoorde zeggen dat hij een ongeluk had gebouwd, dat hij in paniek was weggereden en dat hij hoogstwaarschijnlijk iemand had aangereden. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij een schreeuw heeft gehoord op het moment dat de voetgangers werden aangereden. Uit de VOA blijkt dat het voertuig in een stabiele, min of meer rechtuitgaande beweging heeft gereden in de richting van het trottoir. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte vrij zicht heeft gehad op het trottoir en moet hebben geweten dat hij de voetgangers had aangereden die zich voor hem bevonden.
Gelet op bovenstaande omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt en vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat anderen ( [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ), aan wie bij de aanrijding letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten.