ECLI:NL:RBLIM:2023:5647

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
10329976 \ CV EXPL 23-557
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling tot betaling van een geldlening met wettelijke rente

In deze zaak vordert de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.E.I.K. Jaminon, hoofdelijke veroordeling van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], tot betaling van een bedrag van € 555,08, vermeerderd met rente en kosten. De eiseres stelt dat zij in de periode van mei tot en met augustus 2022 diverse bedragen aan de gedaagden heeft geleend, evenals de kosten voor pretparktickets. Ondanks herhaalde aanmaningen hebben de gedaagden nagelaten dit bedrag terug te betalen.

De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.R.J.W. Delsing, betwisten de vordering en stellen dat er geen sprake is van een lening, maar van schenkingen. Ze beweren dat de bedragen die de eiseres heeft gegeven, zonder enige verplichting, als geschenken zijn bedoeld. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de gedaagden geen conclusie van dupliek hebben ingediend, en heeft uiteindelijk vonnis gewezen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres haar vordering voldoende heeft onderbouwd en dat de gedaagden de vordering niet langer hebben weersproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk moeten worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Daarnaast zijn de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 485,47. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10329976 \ CV EXPL 23-557
Vonnis van de kantonrechter van 20 september 2023
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. L.E.I.K. Jaminon,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,wonende [adres] ,[woonplaats 2] ,

2.
[gedaagde 2],
wonende op een geheim adres in de gemeente [gemeente] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.R.J.W. Delsing.
Partijen worden verder genoemd [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 januari 2023
- de conclusie antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Hoewel daartoe bij brief van de griffier van 14 juni 2023 in de gelegenheid gesteld, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen conclusie van dupliek genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert - samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 555,08, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres] (samengevat) het volgende aan.
In de periode van mei tot en met augustus 2022 heeft [eiseres] diverse bedragen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geleend. Daarnaast heeft zij pretparktickets voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betaald. Ook die betaling was een lening. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] blijven, ondanks aanmaningen, in gebreke met terugbetaling van een bedrag van € 555,08. Verder maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
Zij stellen dat geen sprake is van lening. [eiseres] heeft diverse malen uit eigen beweging en zonder enige verplichting bedragen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geschonken. Ook de pretparktickets waren een schenking. Tussen de schenkingen door heeft [gedaagde 1] weliswaar voor een bedrag van € 120,00 van [eiseres] geleend, maar hij heeft dit ook terugbetaald.
Verder betwist [gedaagde 1] dat [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zou zijn voor enige schuld van [gedaagde 1] , indien die al bestaat. [gedaagde 2] heeft nimmer een bedrag geleend van [eiseres] . Zij heeft eenmalig € 10,00 van [eiseres] ontvangen en dit was een schenking.
2.4.
[eiseres] heeft bij repliek haar vordering nader uitgewerkt en persisteert bij haar vordering. Alle gelden zijn steeds aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tezamen geleend. Het geld was bedoeld voor eten, drinken en andere gezamenlijke behoeften.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter constateert dat sprake is van een telfout in het lichaam van de dagvaarding. Alle bedragen opgeteld komt de kantonrechter op een totaalbedrag van
€ 565,08. Nu [eiseres] een bedrag van € 555,08 vordert, zal de kantonrechter voor de beoordeling van dit bedrag uitgaan.
3.2.
[eiseres] heeft haar vordering betreffende de hoofdsom voldoende onderbouwd – en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de vordering ook niet langer weersproken – zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben evenmin nog weersproken dat de bedragen voor hun gezamenlijke behoeften waren en aan beiden geleend waren, zodat zij hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot terugbetaling.
3.3.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 555,08 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding € 135,47
  • griffierecht € 86,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 485,47
3.5.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de aanbevelingen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 555,08, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiseres] gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 485,47, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, als deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC