ECLI:NL:RBLIM:2023:6045

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
03.048648.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. C. M.J. van den Acker
  • mr. C.M.W. Nobis
  • mr. V.C. Andeweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot vrijheidsberoving en openlijk geweld door jongeren in Maastricht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 10 oktober 2023, zijn de verdachten betrokken bij gewelddadige incidenten in Maastricht. De verdachten, waaronder de hoofdverdachte, maakten deel uit van een WhatsApp-groep waarin zij plannen maakten om geweld te plegen. Op 22 januari 2023 probeerden zij een willekeurig slachtoffer, [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid te beroven door hem in een auto te duwen. Dit mislukte, maar de betrokkenheid van de hoofdverdachte als chauffeur werd vastgesteld. Op 9 en 10 februari 2023 pleegden de verdachten openlijk geweld tegen twee andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waarbij de hoofdverdachte hen met zijn auto naar de slachtoffers bracht en hen faciliteerde bij de geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverdachte medeplichtig was aan de poging tot vrijheidsberoving en het openlijk geweld, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit van medeplichtigheid aan de poging tot vrijheidsberoving. De rechtbank legde een jeugddetentie van 25 dagen op, met een voorwaardelijke werkstraf van 190 uren, en kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03.048648.23
Tegenspraak
Vonnis van de in het openbaar gehouden zitting van de meervoudige kamer van 10 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.J.F. van Merm, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 september 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens is ter zitting verschenen mevrouw [naam] , als vertegenwoordiger van William Schrikker Stichting Nederland.
De ouders van de verdachte zijn eveneens ter zitting verschenen.

1.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: al dan niet samen met een ander geprobeerd heeft op 22 januari 2023 in de gemeente Maastricht opzettelijk [slachtoffer 1] van de vrijheid te beroven,
danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van het misdrijf;
feit 2: op 9 februari 2023 op de Brusselsestraat te Maastricht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] ,
danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft voor het plegen van geweld tegen die van [slachtoffer 2] ;
feit 3: op 10 februari 2023 op de Brusselsestraat te Maastricht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] ,
danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft voor het plegen van geweld tegen die [slachtoffer 3] ;

2.De beoordeling van het bewijs

2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde en het tenlastegelegde onder de feiten 2 primair en 3 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Wat betreft het tenlastegelegde onder feit 1 subsidiair stelt de officier van justitie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op een geweldsdelict en dat er voor de vaststelling van medeplichtigheid geen sprake hoeft te zijn van voorwaardelijk opzet tot het plegen van het feitelijke gronddelict.
2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde onder feit 1 primair en subsidiair. Er is geen sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, de verdachte is in de auto blijven zitten en heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. De bijdrage van de verdachte is slechts beperkt tot het vervoeren van de medeverdachten van en naar de plaats van het delict. Ook is er geen sprake van medeplichtigheid aan de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Er is niet voldaan aan de eis van dubbel opzet, namelijk opzet tot het samenwerken en opzet op het gronddelict. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het was de verdachte niet bekend wat de medeverdachten zouden doen, alleen de uitspraak van de medeverdachten “kom we gaan ff ruzie zoeken”, en de opdracht aan de verdachte om langs het slachtoffer te rijden is onvoldoende om opzet tot wederrechtelijke vrijheidsbeneming aan te nemen.
Wat betreft het tenlastegelegde onder feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu er geen sprake is van een significante en wezenlijke bijdrage aan het gepleegde geweld. Het enkele optreden van de verdachte als chauffeur kwalificeert niet als medeplegen van het ten laste gelegde feit.
Wat betreft het tenlastegelegde onder feit 3 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
Het oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Vrijspraakoverweging
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde onder feit 1. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele
bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met - onder meer - de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte de medeverdachten naar de plaats van het delict heeft gereden, de auto heeft gedraaid en bij het slachtoffer is gestopt, waarop de medeverdachten uit de auto zijn gegaan en hebben geprobeerd het slachtoffer in de auto te duwen. De verdachte wist dat er ruzie werd gezocht, maar in het voordeel van de verdachte oordeelt de rechtbank dat de verdachte geen actieve uitvoeringsrol heeft gehad bij de poging wederrechtelijke vrijheidsberoving zelf, ondanks het feit dat zíjn auto daarbij wel wezenlijk onderdeel uitmaakte. Derhalve komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank zal de verdachte van het primair tenlastegelegde dan ook vrijspreken.
2.3.2.
De bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Feit 1 subsidiair:
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [2] ;
- het proces-verbaal van de getuige [slachtoffer 1] (slachtoffer) [3] ;
Feit 2 primair:
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [4] :
- het proces verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] [5] ;
Feit 3 primair:
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [6] ;
- proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] [7] ;
2.3.3.
De bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair:
De rechtbank is – in tegenstelling tot de verdediging- van oordeel dat sprake is van medeplichtigheid van de verdachte aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De raadsman stelt dat voor medeplichtigheid is vereist dat er een opzet is tot samenwerken en dat er sprake is van een opzet op het gronddelict. De jurisprudentie daarover is niet eenduidig en er wordt casuïstisch mee omgegaan. De rechtbank is van oordeel dat in het geval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband moet houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Aangenomen kan worden dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict. Dat de opzet van de verdachte mogelijk niet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving was gericht doet daar niet aan af.
De verdachte wist dat er iets ging gebeuren wat niet goed was, hij geeft aan dat een medeverdachte hem voor het strafbaar feit zegt: “kom, we gaan ff ruzie zoeken met eentje van Maastricht”. De verdachte helpt zonder dat hij precies weet wat gaat gebeuren, uitdrukkelijk mee, dus heeft hij in beginsel voorwaardelijk opzet op een strafbaar feit dat gaat gebeuren. De verdachte is de bestuurder van de auto, keert desgevraagd de auto, stopt aan de verkeerde kant van de weg bij de jongen die het doelwit is, zodat de drie anderen “ruzie kunnen gaan zoeken”. Hij ziet dat een medeverdachte het slachtoffer in de auto duwt, distantieert zich daar niet uitdrukkelijk van doordat hij het feitelijk toelaat en niet ingrijpt, en faciliteert daarmee ook verder de daad van de medeverdachte. Daardoor is er volgens de rechtbank op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het in de auto duwen van het slachtoffer (vrijheidsberoving), wat uiteindelijk niet lukt.
Feit 2:
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het enkele optreden van de verdachte als chauffeur niet kwalificeert als medeplegen. De rechtbank komt tot een andere conclusie. De verdachte heeft niet slechts een rol gehad in het vervoeren van de medeverdachten naar de plek van het strafbaar feit, maar heeft juist door zijn rol bijgedragen aan het begin van de uitvoering van het openlijk geweld. De verdachte, die de auto bestuurde, reed aanvankelijk met een hogere snelheid dan het slachtoffer, dat op zijn fiets reed, achter het slachtoffer. Toen de verdachte naast het slachtoffer reed, verminderde hij zijn snelheid en reed daarbij met een zeer geringe afstand tussen de auto en het slachtoffer. Verkeerstechnisch was daar geen enkele aanleiding voor. Daarop wordt vanuit zijn auto het raam van het bijrijdersportier geopend en wordt het slachtoffer door een medeverdachte vanuit dat raam geduwd, waardoor het slachtoffer ten val komt. De verdachte brengt de auto tot stilstand om de medeverdachten uit te laten stappen en deze schoppen en slaan vervolgens het slachtoffer. Daarna stappen ze in de auto en de verdachte rijdt meteen weg, het slachtoffer, dat op straat ligt, aan zijn lot overlatend. Weliswaar is de verdachte niet zelf deelnemer aan het schoppen en slaan, maar dat is voor bewezenverklaring van medeplegen ook geen vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank moet het gedrag en de bijdrage van de verdachte als geschetst in de gegeven context worden geduid als bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten bij het plegen van openlijk geweld jegens het slachtoffer.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen zij daarover heeft overwogen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Feit 3.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde onder feit 3 eveneens wettig en overtuigend bewezen. Ook hierbij is de rol van de verdachte niet beperkt tot het heen en weer brengen met de auto van de medeverdachten. Dit feit heeft slechts enkele uren na feit 2 plaatsgevonden. Ook hier heeft de verdachte opnieuw zijn auto zeer dicht naast een fietser gebracht, opnieuw gaat het raam aan de bijrijderskant open en wordt de fietser geduwd of getrokken waarna hij ten val komt, de verdachte brengt de auto tot stilstand waarop de verdachten uitstappen en de medeverdachten het slachtoffer schoppen en slaan en de verdachte het geheel nog filmt omdat de verdachten dat “stoer” vinden. De verdachte heeft door zijn handelen ook hier op de eerste plaats een begin gemaakt aan de uitvoering van de geweldshandelingen jegens het slachtoffer. Ook hier geldt dat de verdachte weliswaar niet zelf deelneemt aan het schoppen en slaan, maar dat is voor bewezenverklaring van medeplegen niet nodig. Bovendien heeft de verdachte met zijn telefoon filmopnamen gemaakt van het gebeuren en deze doorgestuurd naar de medeverdachten. De verdachte heeft hiermee niet alleen bijgedragen aan het getalsmatig versterken van de mededaders, maar heeft zich hiermee ook niet van het geweld jegens het slachtoffer door de medeverdachten gedistantieerd. Hij is niet weggegaan, is op korte afstand gebleven en heeft de geweldshandelingen gefilmd. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan de sfeer van ontremming. Hij heeft door het filmen van de geweldshandelingen bijgedragen aan het opjutten van de medeverdachten en heeft daardoor de indruk gewekt dat hij de geweldshandelingen steunde en aanmoedigde.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen zij daarover heeft overwogen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
2.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiair:
[medeverdachte 1] en een of meer andere(n) op 22 januari 2023 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] in een personenauto hebben geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 22 januari 2023 in de gemeente Maastricht opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door:
  • als chauffeur te fungeren en
  • de auto te keren en tot stilstand te brengen zodat de daders konden uitstappen en zich richting voornoemde [slachtoffer 1] konden bewegen”;
feit 2 primair:
op of omstreeks 9 februari 2023 in de gemeente Maastricht, openlijk, te weten, op de Brusselsestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] meermalen,
- te duwen,
- tegen het lichaam te schoppen, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag;
feit 3 primair:
op 10 februari 2023 in de gemeente Maastricht openlijk, te weten, op de Brusselsestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] door die [slachtoffer 3] meermalen,
- te duwen,
- tegen het hoofd en lichaam te slaan, en
- met geschoeide voeten tegen het hoofd en lichaam - terwijl die [slachtoffer 3] op de
grond lag - te schoppen
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

3.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1.
medeplichtigheid aan poging iemand opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
3.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

4.De strafbaarheid van de verdachte

4.1.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ontslagen dient te worden van rechtsvervolging omdat er sprake is van psychische overmacht. De verdachte is bezweken onder de druk van een of meer van de medeverdachten. Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte had hij geen andere redelijke keuze dan meewerken met wat de medeverdachten op dat moment van de verdachte vroegen, namelijk hem naar een bepaalde persoon rijden. Onderzoek heeft aangetoond dat de verdachte kwetsbaar is en beïnvloedbaar lijkt te zijn vanuit zijn behoeften om vrienden te hebben. Bij de verdachte is sprake van een licht/matig verstandelijke beperking en PTSS en onderliggende hechtingsproblematiek. De verdachte is volgens de psycholoog een “angstige, kwetsbare, beïnvloedbare, weinig weerbare jongeman, die vanuit de behoefte om ergens bij te horen en vanuit zijn verstandelijke beperking een gemakkelijk doelwit is van misbruik.” Er werd door de verkeerde vrienden constant druk gelegd op de verdachte, zo blijkt ook uit de WhatsApp-gesprekken. De verdachte verklaart zelf dat hij onder druk van de medeverdachten (“zijn vrienden’) dingen moest doe die hij niet wilde. De verdachte kon geen weerstand bieden en had dat gelet op zijn persoon ook niet hoeven doen, aldus de verdediging.
4.2.
De officier van justitie betwist dat de verdachte niet anders had kunnen handelen als gevolg van psychische overmacht. Zij ziet daarvoor in de persoon van de verdachte onvoldoende aanleiding. Er is sprake van meerdere feiten en er waren meerdere momenten waarbij de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de druk van de medeverdachten. De manier waarop de verdachte in de WhatsApp-berichten werd bejegend is niet voldoende om van zodanige druk te spreken dat de verdachte geen andere keuze meer had. De gebruikte taal in die berichten is een gebruikelijke wijze van communicatie onder jongeren.
4.3.
De rechtbank overweegt over het verweer van de verdediging als volgt. Van psychische overmacht is sprake in geval “van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden”.
Bij psychische overmacht gaat het in de kern om de vraag (1) of er sprake is van een zodanige druk dat kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast en (2) of van de dader in concreto redelijkerwijs te vergen valt dat hij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden.
Uit de door de verdediging ter onderbouwing van haar betoog aangevoerde feiten en omstandigheden blijkt de rechtbank dat de verdachte weliswaar een kwetsbare en verstandelijk beperkte jongen is, maar niet aannemelijk is geworden, ook niet in het licht van zijn persoonlijkheid zoals daarvan blijkt uit de opgestelde deskundigenrapportages, dat de verdachte onder zodanige druk van de medeverdachten stond dat zijn wilsvrijheid in die mate was aangetast dat van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij aan die druk weerstand bood. Zo heeft de psycholoog drs M.H. Keppel in het kader van de Pro Justitia rapportage van 22 september 2023 geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid, hetgeen impliceert dat de verdachte juist (tot op zekere hoogte) verantwoordelijk is te houden voor zijn daden. Ook de WhatsApp communicatie leidt de rechtbank geenszins tot de conclusie die de raadsman daaraan wenst te verbinden.
Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
De psycholoog drs M.H. Keppel heeft over de geestvermogens van de verdachte op
22 september 2023 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport(en) vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies evenmin tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De straf en/of de maatregel

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, onder toepassing van het adolescentenstrafrecht, aan de verdachte op te leggen 120 dagen jeugddetentie, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, door de officier van justitie berekend op 25 dagen dienen hierop in mindering te worden gebracht.
De officier van justitie stelt daarbij dat zij in haar strafeis rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie acht de verdachte niet geholpen met een straf welke kan leiden tot een detentie en ziet daarvoor bij een werkstraf een groter risico.
Verder heeft de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd op de dag dat het vonnis onherroepelijk wordt.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijkheid van de verdachte.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot vrijheidsberoving van een willekeurig slachtoffer en het medeplegen van openlijk geweld ten aanzien van twee willekeurige voorbijgangers.
Op 22 januari 2023 rijdt de verdachte, als chauffeur, in zijn auto met de medeverdachten, hard door het centrum van Maastricht, waardoor hij op de Boschstraat iemand uit een groep die oversteekt, bijna raakt. Een van de groepsleden maakt een gebaar naar de auto dat hij niet zo hard moet rijden. De verdachte keert daarop de auto en stopt bij het slachtoffer, waarna de drie medeverdachten met bivakmutsen op, uit de auto stappen. Een dan wel twee van hen trekken en duwen de persoon die dat gebaar maakte, in de auto van de verdachte. Als het niet lukt het slachtoffer in de auto te krijgen, springen de medeverdachten in de auto en nog voor dat de laatste medeverdachte goed en wel in de auto zit, scheurt de verdachte hard weg van de plaats delict.
Een paar weken later wordt er in een WhatsApp groep waaraan de verdachte en de medeverdachten deelnemen, gevraagd wie er die avond mee wil “chillen in Maastricht”, waarmee bedoeld wordt, zo blijkt uit de berichtjes, “iemand in elkaar slaan”. De verdachte en de medeverdachten stappen in de avonduren van 9 februari 2023 in de auto van de verdachte en de verdachte rijdt tot 7 keer toe een rondje door het centrum van Maastricht. Op enig moment zien de verdachten op de Brusselsestraat iemand fietsen die blijkbaar in aanmerking komt om in elkaar te slaan
.De verdachte gaat met zijn auto heel dicht op de fietser rijden en een van de medeverdachten geeft de fietser een duw, waardoor die ten val komt. De verdachte brengt daarop de auto tot stilstand, de verdachte blijft in de auto zitten en de medeverdachten stappen uit de auto en rennen op het slachtoffer toe en beginnen hem te slaan en te schoppen tegen het lichaam. De medeverdachten stappen daarna weer in de auto en de verdachte rijdt snel weg van de plaats delict, het slachtoffer aan zijn lot overlatend. In de auto praten de verdachten stoer over wat er is gebeurd.
Nog geen twee uur later diezelfde nacht, het is dan inmiddels 10 februari 2023 geworden, rijden de verdachten wederom op de Brusselsestraat en zien daar een nieuw potentieel slachtoffer fietsen. De verdachte stuurt ook hier zijn auto dicht langs de fietser en rijdt ook deze fietser min of meer klem. Een van de medeverdachten duwt of trekt door het zijraam van de auto aan het kettingslot dat de fietser om zijn schouder heeft hangen, waarop de fietser tot stilstand komt. De verdachte stopt de auto en allen stappen uit de auto. Het slachtoffer ziet dat een van de verdachten hem dan een duw geeft als hij weg wil fietsen. Hierdoor komt het slachtoffer ten val. De medeverdachten slaan en schoppen dan allen op een zeer agressieve manier tegen het lichaam en het hoofd van het slachtoffer. De verdachte filmt van korte afstand deze zeer gewelddadige handelingen. Het slachtoffer ligt in een foetushouding en beschermt zijn hoofd met zijn armen tegen het geweld. Het is vooral daaraan te danken dat het slachtoffer geen ernstig letsel op heeft gelopen.
Na het voorval hebben de verdachten weer contact met elkaar via de WhatsApp groep. Zij bekijken het gemaakte filmpje en maken grappen over het kreunen van het slachtoffer.
De verdachte en de medeverdachten hebben op een zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers
.Zonder aanleiding hebben zij op drie verschillende momenten zinloos geweld gepleegd tegen willekeurige slachtoffers door het betreffende slachtoffer opzettelijk van zijn vrijheid proberen te beroven (feit 1) dan wel hen op een zeer agressieve manier te schoppen en te slaan (de feiten 2 en 3). De verdachte beschikte als enige van de dader(s) over een auto en zijn bijdrage voor het kunnen plegen van de feiten in Maastricht was dan ook van wezenlijk belang en hij laat zich ook niet onbetuigd door het op zijn minst faciliteren van de dader(s) bij het eerste feit en het achter de fietsers aanrijden en min of meer klemrijden van deze bij de andere twee feiten. De verdachte heeft daarbij nog bij het laatste feit filmopnamen gemaakt van de geweldshandelingen.
De slachtoffers hadden geen enkele relatie met de verdachte en diens medeverdachten en zijn na een avondje uit, volslagen onverwacht en zonder enige aanleiding, door de verdachten met geweld geconfronteerd. De beelden die beschikbaar zijn van de feiten, zijn schokkend en tonen een grenzeloze mate van geweld.
De verdachte heeft met de gepleegde feiten laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans gevoelens. Hij heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de slachtoffers en heeft bij de slachtoffers veel angst en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Slachtoffer [slachtoffer 3] heeft van dit voorval nog veel last, hij is bang en durft niet meer alleen op de fiets door het donker. Het slachtoffer voelt machteloosheid en heeft veel pijn aan zijn knie en schouder en ervaart een verlies van levensvreugde.
In het algemeen geldt dat slachtoffers van geweldsdelicten zoals hier aan de orde nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen. Dit soort delicten draagt in zijn algemeenheid bovendien bij aan de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid en versterken ook die gevoelens van angst en onveiligheid.
Dit zijn ernstige strafbare feiten en de rechtbank rekent de verdachte deze feiten ook aan.
De persoon van de verdachte
Bij de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is door de rechtbank is veroordeeld.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de zitting zijn besproken en zoals die ook volgen uit de Pro-Justitia rapportage van drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugd psycholoog van 22 september 2023, de rapportage van Reclassering Nederland (hierna de Reclassering) van 1 maart 2023 en 21 september 2023, de brief van de psycholoog drs H. van Ham van 6 maart 2023 en de brief van de ouders van 24 september 2023.
Uit de rapportages is de rechtbank gebleken dat er veel gebeurd is in het leven van de verdachte. Hij is op 6-jarige leeftijd geadopteerd en naar Nederland gekomen. Voor die tijd heeft de verdachte een zeer bewogen leven geleid in Bolivia. Hoewel er niet veel bekend is van het leven van de verdachte voorafgaande aan de adoptie, is duidelijk geworden dat de verdachte op zeer jonge leeftijd is geconfronteerd met verwaarlozing en mishandeling en heeft hij enige tijd op straat geleefd. Vanaf het begin van zijn verblijf in Nederland is de verdachte onder behandeling geweest van een psycholoog en is veel hulpverlening bij hem betrokken. Bij de verdachte is sprake van een verstandelijke beperking, waardoor hij niet zonder externe structuur en begeleiding kan functioneren. Hij heeft moeite met het inschatten en het overzien van de gevolgen van zijn gedrag en handelt impulsief. Er is sprake van een posttraumatisch stresssyndroom als gevolg van de verwaarlozing en mishandeling op jonge leeftijd.
Uit de rapportage van de psycholoog voornoemd blijkt dat de verdachte een angstige, weinig-weerbare en een beïnvloedbare jongeman is, die vanuit zijn verstandelijke beperking sociale situaties onvoldoende kan overzien. Zijn kwetsbaarheid en zijn behoefte aan erbij horen heeft hem een makkelijk doelwit gemaakt voor de medeverdachten die daarmee misbruik van hem maakten.
Deze problematiek heeft zeker bijgedragen aan het feit dat de verdachte zich heeft laten meeslepen door wat hij nu zijn “verkeerde vrienden” noemt en waardoor hij ook een rol heeft gespeeld bij deze strafbare feiten.
Voornoemde deskundige heeft daarom geadviseerd de verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland die net als de psycholoog adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal dit advies volgen en ten aanzien van de verdachte het adolescentenstrafrecht toepassen.
Zowel de reclassering als de psycholoog geven aan dat er, ondanks de cognitieve beperking van de verdachte veel beschermende factoren aanwezig zijn, zoals de begeleide woonomgeving, een dagbesteding en een voldoende gestructureerd en sluitend vangnet. Ook heeft de verdachte niet zelf geweld toegepast.
De rechtbank, gelet op het gestelde door de deskundigen, gaat uit van een lage kans op recidive. Aanvullende interventies worden zowel door de reclassering als door de psycholoog niet nodig geacht. De verdachte heeft zich de afgelopen maanden goed aan het reclasseringstoezicht gehouden en komt de afspraken met de hulpverlening goed na, gaat naar zijn werk en naar voetbal. De verdachte wordt ook door zijn ouders en in zijn beschermde woonomgeving ondersteund.
Ter zitting heeft de reclasseringsmedewerkster benadrukt dat het nu veel beter gaat met de verdachte. Hij volgt weerbaarheidstraining, doet zijn best en er is sprake van een positieve ontwikkeling. De reclasseringsmedewerkster acht de kans klein dat verdachte nog opnieuw strafbare feiten pleegt, hij is erg geschrokken van de feiten en het vervolg daarvan, heeft gebroken met de “verkeerde vrienden” en heeft een harde les geleerd.
De hechtenisperiode is voor de verdachte al een heel zware straf geweest.
De straf en maatregel
De rechtbank houdt er rekening mee dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen. Aan de ene kant moet recht worden gedaan aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de het slachtoffers (vergelding), aan de andere kant moet rekening worden gehouden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw in de fout gaat (preventie).
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals die gelden voor dit soort feiten.
De rechtbank zal, gelet op het advies van de psycholoog en de reclassering en de daarin geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het zogenaamde adolescentenstrafrecht toepassen.
De rechtbank zal, alles overwegend, aan de verdachte opleggen jeugddetentie voor de duur van 25 dagen, met aftrek van de dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij de rechtbank uitgaat van 25 dagen. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 190 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren
.
De rechtbank komt tot een andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie gevorderd nu zij van mening is dat een voorwaardelijke werkstraf beter aansluit bij de persoon van de verdachte, waarbij er overigens nog altijd een risico is van jeugddetentie bij niet goed verrichten van de werkstraf, mocht het tot tenuitvoerlegging daarvan komen. Daarbij komt met de hoogte van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf naast de opgelegde jeugddetentie, de ernst van de feiten tot uitdrukking.
Tot slot zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
6.1.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.979,94 ter zake van feit 3, bestaande uit:
Jas stuk € 199,90
broek stuk € 90,97
een oortje airpods € 222,27
portemonnee met pasjes € 116,80
contant geld € 150,00
verlies aan inkomen € 1.200,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk veroordeling en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij immateriële schade heeft geleden, maar heeft daarbij geen bedrag genoemd.
6.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten onder a. en b. kunnen worden toegewezen als rechtstreekse schade. Voor de broek kan, na toepassing van afschrijving, een bedrag van € 60,00 worden toegewezen.
De post c de airpod kan ook worden toegewezen. De onderbouwing van de verdachte is voldoende om te kunnen spreken van rechtstreekse schade.
Met betrekking tot de portemonnee met pasje, post d, en het zich daarin bevindende geld, post e stelt de officier zich op het standpunt dat niet gesteld kan worden dat de verdachte hiervoor verantwoordelijk is, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in dat deel van zijn vordering.
De benadeelde partij heeft het verlies aan inkomen, post f, onvoldoende onderbouwd om die toe te wijzen. De benadeelde partij moet voor deze post eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft weliswaar gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden maar heeft dit onvoldoende onderbouwd en hij heeft daaraan geen schadebedrag verbonden. De benadeelde partij moet voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het toe te wijzen bedrag van € 482,17 dient hoofdelijk te worden opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vervangende gijzeling moet op 0 dagen worden gesteld.
6.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is wat betreft de air-pod(s) en de jas. De raadsman heeft vragen over de betaling van deze artikelen, maar de benadeelde partij is niet verschenen en heeft hierover geen duidelijkheid kunnen geven. De raadsman is eveneens van mening de post verlies van inkomen niet ontvankelijk moet worden verklaard nu deze onvoldoende, dan wel niet is onderbouwd. Wat betreft de portemonnee met inhoud en het contante geld refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij, vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen.
De rechtbank zal de posten onder a. en b toewijzen, met dien verstande dat er voor de broek rekening wordt gehouden met een afschrijving, waardoor een bedrag van € 60,00 wordt toegewezen. Het feit dat er betalingen zijn verricht van meerdere rekeningnummers om deze artikelen aan te schaffen, staat volgens de rechtbank niet in de weg aan het feit dat deze kledingstukken van het slachtoffer zijn, hij droeg ze tenslotte. Deze zijn vervolgens beschadigd door toedoen van het handelen van de verdachte en de medeverdachten, hetgeen als zodanig ook niet is betwist.
De rechtbank zal ook de posten onder c., d. en e. toewijzen. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de benadeelde partij deze goederen tijdens de vechtpartij is verloren, hetgeen als zodanig niet is betwist en deze posten betreffen naar het oordeel van de rechtbank rechtstreekse schade. De verdachte en de medeverdachten zijn aansprakelijk voor het verlies van deze goederen. Dit hoeft niet te betekenen dat de verdachte en/of een van de medeverdachten deze goederen hebben meegenomen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de post f, nu deze post onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal een bedrag van € 748,97 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vervangende gijzeling stelt de rechtbank op 0 dagen.
Hoewel de rechtbank begrepen heeft dat de benadeelde partij ook immateriële schade heeft geleden, heeft de benadeelde partij hier geen bedrag voor gevorderd, zodat ook deze post niet ontvankelijk dient te worden verklaard.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 48, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg, 141 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte
vrijvan het
primair onder 1ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
  • heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de veroordeelde
  • veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij
  • legt aan de verdachte de
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat, indien de veroordeelde of zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde of zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C. M.J. van den Acker (voorzitter), mr. C.M.W. Nobis en mr. V.C. Andeweg, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J. de Looff-Pranger, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 januari 2023 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden
,met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] in een personenauto heeft geduwd
,getrokken
en/of vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair, althans voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) op of omstreeks 22 januari 2023 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] in een personenauto heeft/hebben geduwd, getrokken en/of vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot/en of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 januari 2023 in de gemeente Maastricht opzettelijk gelegenheid/middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
  • als chauffeur te fungeren en/of
  • de auto te keren en tot stilstand te brengen zodat de daders konden uitstappen en zich richting voornoemde [slachtoffer 1] konden bewegen”
2
hij op of omstreeks 9 februari 2023 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Brusselsestraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal,
- te duwen,
- tegen het lichaam te schoppen, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] op de grond lag;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2023 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van geweld tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door
- als chauffeur te fungeren, en/of
- de auto tot stilstand te brengen zodat de medeverdachten konden uitstappen en
zich richting die Van [slachtoffer 2] konden bewegen om hem te mishandelen
( art 141a Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 10 februari 2023 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Brusselsestraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal,
- te duwen,
- tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, en/of
- met geschoeide voeten tegen het hoofd en/of lichaam - terwijl die [slachtoffer 3] op de
grond lag - te schoppen
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2023 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
tot het plegen van geweld tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door
- als chauffeur te fungeren,
- met zijn auto zeer kort op die [slachtoffer 3] te rijden,
- de auto tot stilstand te brengen zodat de medeverdachten konden uitstappen en
zich richting voornoemde [slachtoffer 3] konden bewegen om hem te mishandelen, en/of
- (vervolgens) zelf uit de auto te stappen om de openlijke geweldpleging met zijn
mobiele telefoon te filmen
( art 141a Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal PL 2411-2023026014, van politie eenheid Limburg, gesloten op 19 februari 2023 , genummerd pagina 1-162;
2.Pagina’s 104-105;
3.Pagina’s 77-78;
4.Pagina’s 101-103;
5.Pagina’s 70-71;
6.Pagina’s 101-103;
7.Pagina’s 1-3;