Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser woont aan de [adres] in [plaats] . Zijn perceel grenst aan de percelen waarop het bouwplan van vergunninghoudster is gesitueerd. Dat bouwplan houdt in het realiseren van een woonzorgcomplex van drie bouwlagen met een hoogte van 9,33 meter op een locatie waar voorheen een schoolgebouw van twee bouwlagen en een hoogte van 8 meter stond. Het schoolgebouw stond op een afstand van 18,3 meter van het perceel van eiser, terwijl het woonzorggebouw op een afstand van 4,79 meter van eisers perceel is gesitueerd. Verweerder heeft de aanvraag behandeld volgens de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Bij het primaire besluit heeft verweerder ten behoeve van het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerken het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.Verweerder heeft eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep heeft de voorzieningenrechter gegrond verklaard. Verweerder heeft met het bestreden besluit opnieuw op het bezwaar van eiser beslist en daarbij de omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering (met name aanvulling van een bezonningsstudie en zichtstudie) in stand gelaten.
2. In de uitspraak van 7 maart 2023, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, heeft de voorzieningenrechter over het eerste besluit op bezwaar geoordeeld dat de beroepsgronden tegen de toepassing van de kruimelregeling, de verleende ontheffing voor parkeren en de geluidsaspecten van WTW units niet slagen. De voorzieningenrechter heeft de ongegrondverklaring van eisers bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning vernietigd omdat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij de afwijking van het bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De voorzieningenrechter achtte onvoldoende gemotiveerd waarom de (forse) overschrijding van het bouwvlak aan de zijde van het perceel van eiser geen direct gevolg heeft voor de kwaliteit van diens woon- en leefomgeving en niet onevenredig is. Ook was de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het belang van eiser in het kader van de privacy te weinig had betrokken bij zijn belangenafweging, en te weinig had gekeken naar gevolgen voor bezonning en lichtinval bij het perceel van eiser.
3. Het geschil tussen partijen beperkt zich na de onherroepelijke uitspraak van 7 maart 2023 tot een beoordeling van de nieuwe motivering in het bestreden besluit van de goede ruimtelijke ordening en de belangenafweging die verweerder dient te maken bij de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning.
Geen nieuwe hoorzitting voorafgaand aan de nieuwe beslissing op bezwaar
4. Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte geen hoorzitting is gehouden alvorens het nieuwe besluit op bezwaar (het bestreden besluit) genomen is. Hoewel de voorzieningenrechter eisers wens begrijpt, zijn hiermee geen procedurele fouten begaan die leiden tot gegrondheid van het beroep. Verweerder heeft, na de eerdere hoorzitting in bezwaar, gekozen voor een schriftelijke zienswijzeronde over de nadere motivering c.q. de nieuwe onderzoeksrapporten en dat acht de voorzieningenrechter voldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Met de bezonningsstudie van adviesbureau [bedrijf] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van onevenredige schaduwwerking bij het perceel van eiser. Dat zonnepanelen minder opleveren, is niet van doorslaggevend gewicht, en dat geldt ook voor eventuele toekomstige zonnepanelen.
6. Bescherming van eisers privacy is ook voldoende gemotiveerd door het op de bouwtekening weergegeven voorstel om leibomen te planten tegen de perceelsgrens waarmee de directe inkijk op het perceel van eiser wordt beperkt. De voorzieningenrechter ziet echter, ook ten opzichte van opvolgende eigenaren, onvoldoende borging van dat voorstel nu hierover geen voorschrift is verbonden aan de omgevingsvergunning. Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat deze leibomen geplaatst zullen worden, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder hierover alsnog een voorschrift opneemt waarin voldoende concreet staat hoe deze leibomen uitgevoerd moeten worden.
Motivering van het bouwen buiten het bouwvlak en van de bouwmassa
7. Eiser klaagt over de forse muur die hij vlak naast zijn perceel krijgt van ruim 24 meter lang en met een hoogte van 9,33 meter. Zowel in de zaak tegen de eerdere beslissing op bezwaar als nu heeft eiser aangevoerd dat de bouwmassa fors is vergroot en dat dit niet getuigt van een goede ruimtelijke ordening.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit, zoals ook eerder al was gemotiveerd, gesteld dat het zorggebouw qua maat en schaal passend is in de directe woonomgeving en qua hoogte vergelijkbaar is met de omliggende woningen.
9. De voorzieningenrechter constateert dat het zicht op de veel grotere bouwmassa dan het bestemmingsplan toestaat, door de leibomen niet (geheel) wordt weggenomen. De gevolgen voor de woon- en leefomgeving van bouwen buiten bouwvlak in deze omvang zijn breder dan alleen schaduwwerking en inkijk, waarop verweerders aanvulling van de motivering met name gericht is.
10. De maximum hoogte van de omringende woningen is op grond van het bestemmingsplan geregeld met een maximum goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 9 meter voor een deel van deze woningen. Dat komt neer op twee bouwlagen met een kap. Voor andere woningen geldt een goot- en bouwhoogte van 6 meter, wat neerkomt op twee bouwlagen met een plat dak. Het bouwplan heeft feitelijk een goot- en bouwhoogte van 9,33 meter en een liftschacht van 10,24 meter. Juridisch kan gesteld worden dat de goothoogte lager is, maar wat betreft ruimtelijke uitstraling komt het bouwplan neer op drie bouwlagen met een plat dak, waarbij de bovenste bouwlaag in met afwijkende materialen is uitgevoerd en zeer beperkt terug ligt. De enkele stelling dat het bouwplan vergelijkbaar is met hetgeen het bestemmingsplan in de omgeving toestaat, is feitelijk dus slechts deels juist en betekent dat aan de maximum goothoogte en feitelijke uitvoering van die woningen en hun dakhelling nauwelijks betekenis wordt toegekend. De derde bouwlaag met plat dak (en opbouw) van het bouwplan wordt door verweerder vooral juridisch weggeschreven door de feitelijk slechts deels juiste stelling dat de hoogte vergelijkbaar is met hetgeen het bestemmingsplan al toestaat, in plaats van dat dit stedenbouwkundig wordt gemotiveerd. Een dergelijke afwijking verlangt een stedenbouwkundige motivering nu de hoogte en de massa van het gebouw en de uitstraling juist lijken te detoneren in de omgeving.
11. Daar komt bij dat de hoogte van 9,33 meter, over een lengte van ruim 24 meter (met een verspringing) naast het perceel van eiser, voor een groot deel (bijna de helft) buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd. Het voormalige schoolgebouw had, door de beperkte omvang van het bouwvlak, meer open ruimte om zich heen op basis waarvan de hoogte daarvan van 8 meter (in het bouwvlak) gemotiveerd kon worden. Dat gaat nu niet meer op. In het bestreden besluit wordt gesteld dat de onderlinge afstand tussen de nieuwbouw en de woning van eiser vergelijkbaar is met de onderlinge afstanden tussen de woningen in de wijk. Maar dat is nu juist het punt: die vergelijking gaat niet zonder meer op nu de nieuwbouw een fors grotere bouwmassa en daarmee een heel andere ruimtelijke uitstraling heeft dan woningen. De motivering van een goede ruimtelijke ordening in het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat dit is onderkend. De enkele stelling dat het zorggebouw qua maat en schaal passend is in de directe woonomgeving, is niet gemotiveerd en voldoet niet. Zonder een deugdelijke stedenbouwkundige motivering heeft verweerder ook geen eigen volwaardige belangenafweging kunnen maken.
12. Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat er nog steeds sprake is van een motiveringsgebrek wat betreft ruimtelijk-stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van de totale bouwmassa en de hoogte, in relatie tot de korte afstand tot het perceel van eiser. Die beroepsgrond van eiser slaagt dan ook.
13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt dus vernietigd. Verweerder moet ruimte worden gelaten om de omgevingsvergunning op grond van een verbeterde motivering opnieuw in stand te laten, of om anderszins te beslissen. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak.
14. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat het primaire besluit wordt geschorst totdat verweerder het nieuwe besluit heeft genomen en bekend heeft gemaakt.
15. Het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb (inhoudende een verzoek tot schorsing van de omgevingsvergunning) wordt afgewezen omdat de voorzieningenrechter direct uitspraak doet in de hoofdzaak en er dus geen tijdelijke voorziening tot aan de uitspraak in de hoofdzaak meer te treffen valt.
16. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het hiervoor betaalde griffierecht moet vergoeden. Wat betreft het voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht ziet de voorzieningenrechter, gegeven de uitspraak in de hoofdzaak, aanleiding gebruik te maken van de hem in artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid en verweerder op te dragen ook deze kosten aan eiser te vergoeden.
17. De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft deze veroordeling ook betrekking op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (twee punten voor het indienen van het beroep- respectievelijk het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Verder komen de reis- en verletkosten van eiser voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking, overeenkomstig de door eiser overgelegde specificatie.
Deze uitspraak is gedaan op 26 oktober 2023 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.