In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTRUM NEDERLAND B.V. en twee gedaagden, die voorheen vennoot waren van de vennootschap onder firma [naam VOF]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 7.450,89, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, op grond van een zakelijke overeenkomst die op 26 oktober 2015 was gesloten met Essent Retail Energie BV, de rechtsvoorganger van eiseres. De gedaagden hebben de vordering niet betwist, behalve dat gedaagde sub 1 aanvoerde dat de vordering inmiddels zou zijn verjaard, omdat hij nooit enige aanmaning of herinnering had ontvangen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in de procedure zijn verschenen, maar dat gedaagde sub 2 niet is verschenen, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft de stelling van gedaagde sub 1 dat de vordering verjaard zou zijn, gemotiveerd weerlegd door eiseres, die heeft aangetoond dat er meerdere aanmaningen zijn verzonden. Gedaagde sub 1 heeft geen bewijs geleverd voor zijn verweer en heeft nagelaten om zijn stellingen nader te onderbouwen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres, als onvoldoende gemotiveerd betwist, zal worden toegewezen. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.