ECLI:NL:RBLIM:2023:6469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
03.254015.20 en 03.289884.22 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor mishandeling en opzettelijk bezit van hasjiesj

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die beschuldigd werd van mishandeling en opzettelijk bezit van hasjiesj. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2023, nadat de politierechter de zaak eerder had verwezen. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. S.A.C. de Ridder, was wel aanwezig. Het slachtoffer, dat zich als benadeelde partij had gevoegd, was niet verschenen. De rechtbank behandelde de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, dat beweerde mishandeld te zijn door de verdachte op 19 juli 2020 in Weert.

De tenlastelegging omvatte mishandeling en het opzettelijk voorhanden hebben van 32 gram hasjiesj. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 juli 2020 het slachtoffer had mishandeld door haar meerdere keren te slaan, maar dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden. De verdachte had ook hasjiesj in zijn bezit op 8 november 2022, wat eveneens bewezen werd verklaard. De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uren, met een vervangende hechtenis van 25 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.529,-, waarvan € 500,- voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het meergevorderde, zodat deze vordering bij de civiele rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.254015.20 en 03.289884.22 (ttz.gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
6 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1999,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.A.W. Nillesen, advocaat kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 oktober 2023, nadat de politierechter de zaak op 11 juli 2023 heeft verwezen naar de meervoudige kamer. De verdachte is niet verschenen. Wel is als raadsvrouw mr. S.A.C. de Ridder verschenen, die waarnam voor mr. M.A.W. Nillesen. De raadsvrouw was gemachtigd de verdediging te voeren. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en dat hij opzettelijk 32 gram hasjiesj voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte op 19 juli 2020 in Weert [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meermaals te slaan. Aan de verdachte is ook nog ten laste gelegd dat hij aangeefster heeft getrapt en met de elleboog op het hoofd heeft geslagen, maar dat kan niet bewezen worden en moet tot een gedeeltelijke vrijspraak leiden.
Op 8 november 2022 heeft de politie de verdachte in Weert aangehouden met ongeveer 32 gram hasjiesj. De verdachte had deze hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig, wat (ook) een misdrijf oplevert.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte aangeefster heeft geslagen, maar niet, zoals ook ten laste is gelegd, getrapt of met de elleboog op het hoofd geslagen. De verdachte heeft geslagen uit noodweer, waardoor het wederrechtelijke aan de mishandeling is komen te vervallen en de verdachte moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het Opiumwetfeit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De zaak met parketnummer 03.254015.20 [1]
De inhoud van de voor de rechtbank relevante bewijsmiddelen
Het proces-verbaal van aangifte, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Op 19 juli 2020 om 02:35 uur kwam ik, verbalisant, ter plaatse op locatie [straatnaam 1] , Weert, bij een persoon die mij opgaf te zijn [slachtoffer] .
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Op 19 juli 2020, omstreeks 02.00 uur, kwam ik weer thuis nadat ik vrienden had weggebracht. Voordat ik deze vrienden wegbracht zaten er twee mannen op het bankje voor de [supermarkt] , gelegen aan de [straatnaam 2] te Weert. Ik hoorde deze mannen toen van alles roepen.
Mijn vriend liep naar buiten om de mannen die op het bankje zaten aan te spreken van overlast. Omdat ik deze mannen niet vertrouwde ben ik achter mijn vriend aangelopen. Toen wij ons ongeveer halverwege de straat bevonden, ongeveer 10 meter van onze woning, kwam een van de twee mannen ons tegemoet gelopen. Hij had kennelijk in de gaten dat wij hem wilden aanspreken op zijn gedrag. Omdat ik hem niet vertrouwde zette ik de video-opname van mijn telefoon aan om alles vast te leggen. Toen de man zag dat ik hem aan het filmen was, sloeg hij de telefoon van mijn hand. Dit deed hij met zijn vlakke hand. Hierdoor vloog mijn telefoon van mijn hand en viel ergens in de tuin van mijn buren. Nadat hij de telefoon van mijn hand sloeg, begon hij op mij in te slaan. Hij sloeg mij met opzet en kracht. Ik ondervind hiervan nog steeds hevige pijn. Ik hoor op dit moment minder met mijn linker oor. Ten gevolge van deze mishandeling heb ik een flinke bult op mijn voorhoofd. [2]
De geneeskundige verklaring, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Voorhoofd: forse zwelling over li voorhoofd en bij li wenkbrauw. Oor: wat verdichte huid/oorschelp. [3]
De verklaring van de verdachteter terechtzitting op 23 november 2022, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Ik heb geslagen. U, politierechter, vraagt mij of ik haar telefoon uit haar handen heb geslagen. Dat klopt. [4]
Conclusie van de rechtbank naar aanleiding van het bewijs en ten aanzien van het noodweerverweer
Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte aangeefster [slachtoffer] meermaals tegen het hoofd heeft geslagen. Dat heeft haar pijn gedaan en zij heeft letsel aan haar hoofd opgelopen. Daarmee kan het tenlastegelegde in beginsel bewezen worden verklaard.
Ook van belang is dat op basis van het bewijs vastgesteld kan worden dat de verdachte, voorafgaand aan het slaan, op aangeefster af is gelopen en de telefoon van aangeefster uit haar handen heeft geslagen. Dat is immers van belang voor de beoordeling van het verweer van de verdachte dat hij werd aangevallen door aangeefster en dat zijn handelen, het slaan, noodzakelijk was om zich te kunnen verdedigen tegen die aanval. Als de rechtbank noodweer aannemelijk acht, zou dat betekenen dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Onder mishandeling wordt namelijk verstaan dat iemand aan een ander lichamelijk letsel of pijn toebrengt zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Als die rechtvaardigingsgrond wordt aangenomen, kan mishandeling niet bewezen worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich moest en mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf of goed van de zijde van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster en haar vriend, de getuige [naam 1] , hebben -kort samengevat- verklaard dat het de verdachte is geweest die als eerste agressief is geworden. Daartegenover staat dat een vriend van de verdachte, die ter terechtzitting op 23 november 2022 als getuige is gehoord, de versie van de verdachte gedeeltelijk heeft bevestigd. Dat zou de rechtbank ertoe nopen deze verklaringen nauwgezet op betrouwbaarheid te beoordelen en tegen elkaar af te wegen, maar dat is in deze zaak niet nodig, omdat met de telefoon van aangeefster een beeld- en geluidsopname is gemaakt. Die opname ging door nadat de telefoon op de grond was beland en heeft het handelen van de verdachte en dat van aangeefster (gedeeltelijk) vastgelegd. De rechtbank, de officier van justitie en de raadvrouw hebben deze opname bekeken en het volgende waargenomen:
De vrouw op de beelden, aangeefster [slachtoffer] , maakt met haar arm een beweging in de richting van de verdachte. Niet te zien is of die arm de verdachte daadwerkelijk geraakt heeft. Ook is te zien dat de verdachte een stapje terugzet. Daarna slaat de verdachte meermaals de aangeefster.
Uit die waarneming en het gegeven dat de verdachte daarvoor de telefoon uit handen heeft geslagen van aangeefster trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte, overeenkomstig de aangifte, als eerste een daad van agressie beging door op aangeefster af te lopen en de telefoon uit handen van aangeefster te slaan. Daarop is de verdachte niet weggegaan of gestopt, maar in direct fysiek contact gekomen met aangeefster. In de slaande beweging die aangeefster vervolgens als eerste heeft gemaakt ziet de rechtbank geen aanranding of dreigende aanranding van de verdachte van zodanige aard dat hem geen andere optie openstond dan meermaals, met kracht te slaan in het gezicht van aangeefster. Eerder ziet de rechtbank in die armbeweging een verdedigende handeling, dan een aanvallende. Volgens de verdachte zou er sprake zijn geweest van een pitbull-achtige aanval, maar die kwalificatie kan de rechtbank niet geven aan het gedrag van aangeefster dat op de beelden te zien is. Het beroep op noodweer van de verdachte slaagt derhalve niet en de rechtbank zal het feit dan ook bewezen verklaren.
In dit oordeel ligt tevens besloten dat de rechtbank de verdediging niet volgt in haar conclusie dat de verklaring van aangeefster als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Haar verklaring vindt immers steun in hetgeen op de opname te zien is.
Partiele vrijspraak
De rechtbank heeft op de beelden niet kunnen waarnemen dat door de verdachte andere handelingen zijn verricht dan slaan. Ten laste gelegd is ook nog het verwijt van trappen en met een elleboog slaan, maar de verdachte heeft ontkend deze handelingen te hebben begaan en de rechtbank ziet hiervoor onvoldoende bewijs. Het dossier bevat weliswaar een proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd wordt dat op de beelden te zien zou zijn dat de verdachte met zijn elleboog slaat, de vuisten balt en trapt, maar dat heeft de rechtbank niet op de beelden kunnen waarnemen. Dat leidt tot een gedeeltelijke vrijspraak.
De zaak met parketnummer 03.289884.22 [5]
De inhoud van de voor de rechtbank relevante bewijsmiddelen
Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Wij, verbalisanten [naam 2] en [naam 3]
, verklaren het volgende:
Op dinsdag 8 november 2022, omstreeks 16.05 uur, kregen wij de melding van het Operationeel Centrum te Maastricht om te gaan naar de parkeerplaats van de [straatnaam 3] te Weert. Hier zou een zwarte [automerk] met het Nederlandse kenteken [kentekennummer] staan. Er zou een persoon achter het stuur zitten welke al blowend, half uit de auto zou hangen.
Wij zagen het bovengenoemde voertuig staan. Wij zagen dat de bestuurdersdeur geopend was en dat er een man achter het stuur zat. Ik, verbalisant [naam 2] , zag dat de man in zijn rechterhand een sigaret/joint vasthield. Ik zag dat er in het vakje van de bestuurdersdeur meerdere bruine blokjes lagen. Ik, verbalisant [naam 2] , herkende deze blokjes ambtshalve als hasj blokjes. [6]
De kennisgeving van inbeslagneming, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Plaats: [straatnaam 3] Weert
Goednummer: [nummer]
Datum en tijd: 8 november 2022 te 16:10 uur
Object: Verdovende mid (Hashish)
Aantal: 5 stuks
Totale hoeveelheid: 32 g
Bijzonderheden: 35 gram bruto en 32 gram netto [7]
Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Op woensdag 9 november 2022 werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Dit onderzoek vond plaats in het bijzijn van [naam 2] , brigadier van politie basiseenheid Weert/Nederweert/Leudal/.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid van 32 gram netto verdovende middelen die
veilig gesteld werden door [naam 2] .
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het
adres [straatnaam 3] ter hoogte van de parkeerplaatsen te Weert.
Als verdachte werd aangemerkt [verdachte] .
Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster
genomen. Dit monster werd getest conform het gestelde in de 'Forensisch technische norm 120.02' waarbij gebruik werd gemaakt van een MMC kleurreactiebuisje, bestemd voor het testen op hennep en hasj.
De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
Goednummer: [nummer]
Object: Verdovende mid (Hashish)
Aantal: 5 stuks
Totale hoeveelheid: 32 g netto
Bijzonderheden: 35 gram bruto en 32 gram netto [8]
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 23 november 2022, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Het waren vier bolletjes. Een van de bolletjes was van mijzelf. [9]
Conclusie van de rechtbank uit het bewijs
Op basis van het hiervoor weergegeven bewijs kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte op 8 november 2022 in Weert netto 32 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad. De bolletjes lagen zichtbaar in de auto en de verdachte heeft verklaard dat hij wist dat die bolletjes aanwezig waren. De verdachte heeft verklaard dat drie bolletjes van andere jongens waren, maar dat is niet relevant. De hasjiesj bevonden zich immers in de machtssfeer van de verdachte en hij wist wat het was.
De verdachte heeft verder nog betwist dat het om 5 bolletjes zou gaan, wat zou betekenen dat er geen 32 gram, maar minder dan 32 gram hasjiesj zou zijn aangetroffen, waardoor er geen reden zou zijn geweest de verdachte voor een misdrijf te vervolgen. De rechtbank volgt dat niet. Zij gaat uit van de bevindingen van voornoemde verbalisant, omdat er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken die maken dat aan het aantal van 5 moet worden getwijfeld. Ook is er geen reden te twijfelen aan het vermelde netto gewicht. De rechtbank zal het tenlastegelegde dan ook bewezen verklaren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Zaak met parketnummer 03.254015.20
op 19 juli 2020 te Weert [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan
Zaak met parketnummer 03.289884.22
op 8 november 2022 in de gemeente Weert opzettelijk aanwezig heeft gehad 32 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Zaak met parketnummer 03.254015.20
mishandeling
Zaak met parketnummer 03.289884.22
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee misdrijven. Het eerste misdrijf, de mishandeling van [slachtoffer] , legt qua ernst het meeste gewicht in de schaal bij het bepalen van de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd.
De verdachte heeft op 19 juli 2020 in de nacht, op straat, het slachtoffer [slachtoffer] mishandeld, louter omdat de verdachte niet wilde dat zij hem filmde met haar camera. In de opname is te zien en te horen hoe opgefokt en agressief de verdachte het slachtoffer heeft bejegend. De rechtbank hoort op de opname bijvoorbeeld hoe de verdachte na het slaan bij herhaling dreigt met “ ik sla je tanden uit je kankerbek”. Dat niet al het geweld dat ten laste is gelegd bewezen kan worden en dat op enig moment na het slaan door verdachte het slachtoffer ook heeft geslagen, zoals zijzelf verklaard heeft, doet aan de ernst van de bewezenverklaarde mishandeling niets af.
De strafrechtspraak hanteert oriëntatiepunten voor de straftoemeting bij veelvoorkomende delicten (de oriëntatiepunten van het LOVS). Bij eenvoudige mishandeling dat enig letsel ten gevolge heeft gehad wordt doorgaans alleen een geldboete opgelegd, maar dat vindt de rechtbank in deze zaak niet gepast. Zij zoekt eerder aansluiting bij het oriëntatiepunt voor openlijk geweld, nu de mishandeling door de verdachte ’s nachts op straat plaatsvond. Bij dit type delict worden doorgaans taakstraffen opgelegd, met als oriëntatiepunt 150 uren taakstraf, als er letsel is gevolgd. Hoewel het om verschillende delicten gaat, groepsgeweld versus één dader, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte in elk geval een taakstraf moet worden opgelegd.
Gelet op de ernst van de onderhavige mishandeling beschouwt de rechtbank een taakstraf van 75 uren als een passende straf. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en diens strafblad, waarop niet meer dan een verkeersboete te zien is. Het Opiumwetfeit legt wat de rechtbank betreft geen extra gewicht in de schaal, nu het om een hoeveelheid hasjiesj gaat die doorgaans alleen leidt tot het opleggen van een geldboete.
Tot slot moet de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop. De verdachte is op 24 augustus 2020 verhoord over de mishandeling en die datum neemt de rechtbank als uitgangspunt ter beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is geschonden, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg zou moeten worden afgerond. Die termijn bedraagt 2 jaren nadat een verdachte redelijkerwijs verwachten kon dat hij vervolgd zou worden, in dit geval 24 augustus 2020.
De rechtbank concludeert dat voornoemde termijn is overschreden met ruim veertien maanden op de dag waarop dit vonnis is gewezen. Uitgangspunt is dan dat de straf wordt gematigd en er is geen aanleiding in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank past daarom een korting toe van 25 uren en zal aan de verdachte een taakstraf opleggen van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, wanneer die taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding ter hoogte van € 6.906,36, in de zaak met parketnummer 03.254015.20, de mishandeling op 19 juli 2020. De gevorderde schade omvat een bedrag van € 2.500,- voor geleden immateriële schade (smartengeld).
7.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de bewezenverklaarde mishandeling aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft letsel opgelopen, waardoor zij niet alleen aanspraak kan maken op een vergoeding van materiële schade, maar ook op een vergoeding voor geleden immateriële schade. De verdachte is civielrechtelijk aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank komt echter niet tot een volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank moet bij de beoordeling van de schade uitgaan van onrechtmatige handelingen van de verdachte voor zover zij die heeft kunnen vaststellen in deze strafzaak. De vordering gaat uit van meer geweldshandelingen, zoals het toebrengen van letsel door trappen, maar dat geweld heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten huishoudelijke hulp en gederfde inkomsten van de partner van de benadeelde partij (gevorderd is € 3.128,- en € 249,36). Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat deze schadeposten het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde zijn.
De verdachte zal wel de schade aan de telefoon moeten vergoeden. Deze schade heeft de verdachte veroorzaakt door de telefoon uit handen van aangeefster te slaan en komt voor vergoeding in aanmerking, nu deze handeling van de verdachte als de inleidende daad van agressie moet worden beschouwd en vrijwel direct gevolgd werd door het slaan. Deze schade staat daarom in zodanig nauw verband met de bewezenverklaarde mishandeling dat die redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De hoogte van het toe te wijzen bedrag vanwege de schade aan de telefoon zal de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid, bepalen op € 1.029,- zoals gevorderd. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de reparatiekosten de waarde van de telefoon vergaand overschrijden en de benadeelde partij heeft onderbouwd dat de huidige nieuwwaarde bepaald kan worden op een bedrag van € 1.029,-. Door de raadsvrouw is alleen aangevoerd dat de gevorderde schade niet als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde kan gelden, maar voor het overige is ten aanzien van deze schadepost geen verweer gevoerd.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan smartengeld te hoog. De rechtbank heeft gekeken naar vergelijkbare uitspraken. Als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van € 500,- een redelijke en billijke vergoeding.
Het toe te wijzen bedrag, groot € 1.529,-, moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Ten aanzien van het meergevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, zodat de benadeelde partij dit desgewenst bij de civiele rechter kan vorderen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van
  • het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met
  • verklaart de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1.529,-, waarvan € 500,- ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2020 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • bij gebreke van betaling en verhaal kan
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. W. Loof en mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2023.
Buiten staat
Mr. J.S. Spijkerman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak met parketnummer 03-254015-20
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Weert, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan, trappen en/of met elleboog op haar hoofd te slaan;
Zaak met parketnummer 03-289884-22
hij, op of omstreeks 8 november 2022 in de gemeente Weert, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 32 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Zaaknummer 2020113127, gesloten d.d. 29 september 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 42.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 17 en 18.
3.De geneeskundige verklaring met bijlage, p. 20 en p. 21.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 november 2022, niet opgenomen in het doorgenummerde dossier.
5.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2022175016, gesloten d.d. 17 november 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 17.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3.
7.De kennisgeving van inbeslagneming, p. 15.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 november 2022, niet opgenomen in het doorgenummerde dossier.