ECLI:NL:RBLIM:2023:6557

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
10448443 \ CV EXPL 23-1544
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit hoofde van een bijzondere overeenkomst en de beoordeling van verzuim en incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen LICHT GROEN B.V., eisende partij, en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 2.334,67, vermeerderd met rente en proceskosten, op basis van een bijzondere overeenkomst waarbij diensten zijn verricht. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd, stellende dat hij in een leer-werktraject bij de eisende partij werkzaam was en dat er problemen waren met de opleiding, wat leidde tot zijn vertrek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij geen conclusie van dupliek heeft ingediend, waardoor zijn verweer niet verder onderbouwd is. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eisende partij voldoende onderbouwd was en dat de gedaagde partij deze niet had weersproken. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarding en de buitengerechtelijke incassokosten niet toegewezen, omdat de eisende partij niet had aangetoond vanaf wanneer de gedaagde partij in verzuim was. Uiteindelijk is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 2.254,67, vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10448443 \ CV EXPL 23-1544
Vonnis van de kantonrechter van 8 november 2023
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LICHT GROEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde Rozenstad Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Hoewel daartoe bij brieven van de griffier van 14 juni 2023 en 12 juli 2023 in de gelegenheid gesteld, heeft gedaagde partij geen conclusie van dupliek genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 2.334,67, te vermeerderen met rente en proceskosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij bij dagvaarding (samengevat) het volgende aan. Eisende partij heeft in opdracht althans voor rekening van gedaagde partij diensten verricht c.q. zaken geleverd. Gedaagde partij blijft in gebreke met betaling van een bedrag van € 2.254,67 (€ 500,00 + € 1.754,67). Daarnaast maakt eisende partij aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente. Voorts stelt eisende partij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 338,20 voor buitengerechtelijke incasso-kosten verschuldigd is. Om proceseconomische redenen matigt zij dit bedrag tot € 80,00.
2.3.
Gedaagde partij voert het volgende verweer. Vanaf 1 juli 2022 was hij werkzaam bij eisende partij op basis van een leer-werktraject tot EPW-adviseur. Tijdens het sollicitatiegesprek heeft hij aangegeven dat hij in Amersfoort woonde en per 1 september 2022 naar Limburg ( [woonplaats] ) zou verhuizen. Op zijn eerste werkdag kreeg hij te horen dat er tijdens het opleidingstraject drie weken verplicht vakantie was gepland. Hij wilde in augustus 2022 verlof hebben, maar dat werd hem geweigerd. Nu was hij verplicht verlof op te nemen in een voor hem ongunstige periode. Toen hij ook nog te horen kreeg dat er problemen met de opleiding waren en deze naar 16 september zou worden verschoven, werd het hem teveel en is hij gestopt bij eisende partij.
2.4.
Eisende partij heeft bij repliek haar vordering nader uitgewerkt en het verweer van gedaagde partij als volgt besproken. Eisende partij vordert terugbetaling van de studiekosten op grond van artikel 6.5 van de arbeidsovereenkomst. Partijen hadden een coulanceregeling getroffen. Gedaagde partij heeft echter, zonder opgave van reden, hiervan geen gebruik gemaakt. Van “gedwongen vakantie” is nimmer sprake geweest. Uit de stukken die gedaagde partij heeft overgelegd blijkt zelfs dat het door hem verzochte verlof is toegekend. Tijdens een gesprek met gedaagde partij heeft eisende partij zelfs aangegeven graag met hem verder te gaan, maar gedaagde partij heeft de overeenkomst ontbonden. Sinds de start van de overeenkomst waren toen nog geen twee maanden verstreken.

3.De beoordeling

3.1.
Gedaagde partij heeft geen conclusie van dupliek genomen en daarmee zijn verweer niet nader onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen, gelet op de repliek van eisende partij.
3.2.
Eisende partij heeft haar vordering betreffende de hoofdsom zodoende voldoende onderbouwd, en gedaagde partij heeft deze ook niet weersproken, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
3.3.
Eisende partij vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
3.4.
Nu eisende partij niet voldoende specifiek heeft gesteld met ingang van welke data gedaagde partij met de betaling van de aan de hoofdsom onderliggende facturen in verzuim is, zal de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (= 30 maart 2023). Door de dagvaarding is in elk geval verzuim ingetreden.
3.5.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Alvorens aanspraak bestaat op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, moet kunnen worden vastgesteld dat en met ingang van welke data gedaagde partij in verzuim is. Nu eisende partij echter heeft nagelaten te stellen vanaf welke data gedaagde partij in verzuim is, kunnen de buitengerechtelijke incassokosten niet worden toegewezen.
3.6.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 2.254,67, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2023 tot de dag van volledige betaling, zal worden toegewezen.
3.7.
Gedaagde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure met dien verstande dat de gevorderde informatiekosten overeenkomstig de aanbevelingen van het LOVCK worden toegewezen (exploot € 106,73 + BRP € 0,59 + DBR € 0,52 = € 107,84). Nu eisende partij eerst bij repliek heeft gesteld en onderbouwd dat haar vordering gebaseerd is op een arbeidsovereenkomst, ziet de kantonrechter aanleiding om het salaris gemachtigde te matigen tot 1 procespunt. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 107,84
  • griffierecht € 365,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 671,84
3.8.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.254,67, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 671,84,
4.3.
veroordeelt gedaagde partij als deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 99,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC