Overwegingen
1. De rechtbank verwijst voor wat betreft de voorgeschiedenis naar de uitspraken van haar voorzieningenrechter van 23 december 2020 in de zaken ROE 20/3132 en ROE 20/3141 en de uitspraak van 16 november 2020 in de zaak ROE 20/2736.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat eisers [naam 1] geen belanghebbendenzijn, omdat ze de eigendom van hun woonwagen/caravan hebben overgedragen. Dit betekent dat hun bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard.
3. Eisers [naam 1] voeren in beroep aan -kort samengevat- dat zij wel degelijk belanghebbende zijn, omdat zij de caravans nodig hadden voor hun betoging. Bovendien hadden zij nog diverse persoonlijke spullen in de caravans liggen.
Kunnen eisers [naam 1] als belanghebbende worden aangemerkt?
4. Uit de stukken blijkt dat de twee caravans in december 2020 in opdracht van de gemeente van het terrein van de [straatnaam] te [plaats] verwijderd zijn. Verweerder heeft meegedeeld dat deze caravans tegen betaling van de afsleepkosten weer kunnen worden opgehaald.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser [eiser 1] de eigendom van zijn caravan op 26 november 2020 heeft overgedragen aan mw. [naam 3] en dat [eiser 2] de eigendom van zijn caravan in oktober 2020 heeft overgedragen aan mw. [naam 4] . Dit betekent dat eisers [naam 1] de feitelijke gevolgen van de uitvoering van het bestreden besluit: het laten verwijderen/wegtrekken van de caravans niet meer hebben ondervonden, omdat zij toen geen eigenaar meer waren van de caravans. Hierbij is ook van belang dat zij hun spullen uit de caravans hadden kunnen halen, voordat deze werden verwijderd. Omdat zij geen eigenaar meer waren van de caravans hebben zij ook geen belang meer bij het gebruik van deze caravans voor de gestelde demonstratie/betoging.
6. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers [naam 1] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat de brief van 26 november 2020 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)en evenmin kan worden aangemerkt als een schriftelijke weigering om een besluit te nemen. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
8. Eisers voeren in beroep aan -kort samengevat- dat de brief van 26 november 2020 wel degelijk een besluit is, omdat verweerder daarin (bij voorbaat) heeft verboden dat de betoging wordt gecombineerd met de plaatsing van caravans binnen de gemeente Brunssum. Voorts voeren zij aan dat verweerder hiermee heeft geweigerd om te beslissen op hun kennisgeving van een betoging.
Is verweerders brief van 26 november 2020 een besluit als bedoeld in de Awb?
9. Op 24 november 2020 heeft de gemachtigde van eisers een e-mail gestuurd naar de gemeente waarin onder andere het volgende staat:
“Bij deze doe ik namens […] een kennisgeving dat zij met terugwerkende kracht een betoging zullen houden op de locatie [straatnaam] (naast de zendmast) met ingang van 20 november 2020 te 12.00 uur.”
Verweerder heeft daarop gereageerd met een brief. In deze brief is het volgende vermeld:
“In reactie op uw e-mail van 26 november wil ik het volgende kwijt. Ik adviseer u, mits uw cliënten wensen te betogen, om hiertoe een kennisgeving aan mij te sturen die voldoet aan alle voorwaarden van de APV, waarbij ik aan u reeds op voorhand wil aangeven dat ik niet zal toestaan dat de openbare orde wordt verstoord en/of de betoging wordt gecombineerd met illegale bewoning c.q. plaatsing van caravans.”
10. Over de stelling van eisers dat sprake is van een schriftelijke weigering om te beslissenoverweegt de rechtbank het volgende. In de e-mail van 24 november 2020 doen eisers een kennisgeving met terugwerkende kracht van een betoging op 20 november 2020. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vereisten in de APV, waaraan een kennisgeving moet voldoen, een kennisgeving met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Dit betekent dat verweerders brief van 26 november 2020 ook niet kan worden aangemerkt als een weigering om op voormelde kennisgeving te beslissen. Nu eisers geen kennisgeving hebben gedaan, kan de mededeling van de burgemeester ook niet worden gezien als een verbod op voorhand.
11. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 26 november 2020 geen besluit in de zin van de Awb is.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat eiseres en haar kinderen zonder toestemming van de gemeente met een aantal caravans verblijft en ook voornemens is te verblijven op het terrein aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Verweerder heeft eiseres toestemming verleend om tijdelijk (tot 1 november 2020) met een aantal caravans op dit terrein te gaan staan. Omdat eiseres niet van plan is het terrein voor 1 november 2020 te ontruimen en te verlaten heeft verweerder haar de (preventieve) last onder dwangsom opgelegd.
13. Eiseres voert in beroep aan -kort samengevat- dat verweerder het recht van eiseres om te mogen betogen met caravans in de gemeente heeft geschonden. Voorts is eiseres van mening dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door haar geen woonwagenstandplaats toe te wijzen.
Is er sprake van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden?
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit III de motivering voor de grondslag van de overtreding heeft aangevuld, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie.
15. Het perceel aan de [straatnaam] is gelegen in de beheersverordening ‘Woongebied 2de herziening’ met de bestemming ‘Groen’. Het plaatsen van een bouwwerk (zoals een woonwagen/caravan), zonder omgevingsvergunning, is hier niet toegestaan. Ook hadden eisers geen toestemming gekregen voor het plaatsen van de caravans op grond van de APV. Dit betekent dat sprake is van een overtreding en dat verweerder bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
Zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien?
16. Eiseres voert aan dat dat handhavend optreden onrechtmatig is, omdat de caravans er ook staan om actie te voeren voor meer woonwagenstandplaatsen in de gemeente Brunssum. Er hangt een spandoek bij de caravans. Daarmee is volgens eiseres sprake van een betoging. Dat de caravans nu weg moeten, is in strijd met artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties, omdat hierdoor het recht op betoging wordt beperkt. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank het volgende.
17. De rechtbank overweegt dat aan eiseres (onverplicht) toestemming is verleend om tijdelijk met een aantal caravans op het terrein bij de [straatnaam] te gaan staan in verband met haar woonsituatie. Op het moment dat verweerder de last onder dwangsom oplegde hadden eisers verweerder niet te kennen gegeven dat zij wilden demonstreren. Voor verweerder was ten tijde van het besluit dan ook sprake van een (niet toegestane) woonsituatie en niet van een demonstratie.
18. De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van een zogenaamde ‘spontane betoging’, waarvoor geen voorgaande kennisgeving is vereist. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van de rechtspraak van het Europese Hof een dergelijke betoging een onmiddellijke reactie dient te zijn op een actuele gebeurtenis of een actueel voorval. Hiervan is in dit geval geen sprake omdat eiseres al geruime tijd verbleef met haar caravans op het terrein en zij wist dat zij dit terrein voor 1 november 2020 weer moest verlaten.
19. Met betrekking tot het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen zijn gedaan waaruit eiseres mocht afleiden dat zij recht heeft op een woonwagenstandplaats in de gemeente Brunssum.
20. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan in dit geval van handhavend optreden had moeten worden afgezien.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bezwaren van eisers [naam 1] respectievelijk eisers tegen het primaire besluit en de brief van 26 november 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eiseres in redelijkheid de (preventieve) last onder dwangsom heeft kunnen opleggen. De beroepen van eisers zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.