ECLI:NL:RBLIM:2023:6613

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
10739428 CV EXPL 23-4330
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte en huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft Martel B.V. een kort geding aangespannen tegen een vennootschap onder firma en twee gedaagden wegens huurachterstand en ontruiming van een bedrijfsruimte. Martel verhuurt sinds 1 februari 2017 een bedrijfsruimte aan de gedaagden voor een maandelijkse huurprijs van € 3.228,32. Sinds 2019 is er een huurachterstand ontstaan, die in september 2023 is opgelopen tot € 27.498,05. Martel heeft diverse betalingsherinneringen verstuurd en in december 2022 is er een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin de gedaagden hebben beloofd maandelijks een bedrag van € 150,00 te betalen ter aflossing van de huurachterstand. Deze regeling is echter niet nagekomen, wat heeft geleid tot de huidige procedure.

Martel vordert in kort geding de ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van de achterstallige huur, evenals een gebruiksvergoeding en een contractuele boete. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de ontruiming, gezien de hoogte van de huurachterstand. De gedaagden hebben de huurachterstand erkend en verzocht om een langere ontruimingstermijn, welke is vastgesteld op 1 januari 2024. De kantonrechter wijst de vorderingen tot ontruiming en betaling van de huurachterstand toe, maar wijst de vordering tot betaling van de contractuele boete af, omdat deze niet spoedeisend genoeg is. De gedaagden worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, de gebruiksvergoeding, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10739428 \ CV EXPL 23-4330
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 november 2023
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARTEL B.V.,
gevestigd in Heerlen en kantoorhoudende in Brunssum,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.T.L.J. Jongen,
tegen:

1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,gevestigd in [vestigingsplaats] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A. Çinar.
Partijen worden hierna Martel en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 13 oktober 2023;
- de mondelinge behandeling gehouden ter zitting van 26 oktober 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt, die in het dossier zijn gevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Martel verhuurt sinds 1 februari 2017 aan [gedaagden] de bedrijfsruimte aan de [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: het gehuurde), tegen een huurprijs van € 3.228,32 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Al in 2019 is een achterstand in de huurbetalingen ontstaan. Martel heeft [gedaagden] diverse betalingsherinneringen en sommaties doen toekomen met betrekking tot deze achterstand. Op 20 december 2022 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin werd overeengekomen dat [gedaagden] maandelijks een bedrag van € 150,00 zou betalen als aflossing op de op dat moment bestaande huurachterstand, naast stipte betaling van de maandelijkse huur. Het maandelijkse bedrag zou per 1 april 2023 worden verhoogd naar € 200,00.
2.3.
[gedaagden] is deze regeling sinds februari 2023 niet meer correct nagekomen, ondanks meerdere sommaties van Martel daartoe. Tot en met september 2023 bestaat er een huurachterstand van € 27.498,05.

3.Het geschil

3.1.
Martel vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] zal veroordelen:
- om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het hare te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van Martel te stellen;
- tot betaling aan Martel van de achterstallige huur tot en met september 2023 van € 27.498,05, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW telkens vanaf de eerste dag van de maand tot de dag van algehele voldoening;
- tot betaling aan Martel van een gebruiksvergoeding van € 3.228,32 per maand vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de eerste dag van de maand tot de dag van algehele voldoening;
- tot betaling aan Martel van de contractuele boete van € 250,- per kalenderdag, berekend vanaf 9 februari 2022 tot en met 30 september 2023 van € 149.750,00;
- tot betaling aan Martel van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.049,97;
- tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis;
- tot betaling van de nakosten van € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 199,00 te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na datum vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
Martel legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] tekort schiet in de nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst. De huurachterstand is dusdanig groot dat sprake is van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst en – daarop vooruitlopend in deze procedure – de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
3.3.
[gedaagden] heeft de huurachterstand erkend. Ter zitting heeft zij om een langere ontruimingstermijn, namelijk tot 1 januari 2024, verzocht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Om de onverwijlde voorzieningen te kunnen toewijzen zoals gevorderd in dit kort geding, dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure de met de gevraagde voorzieningen (nagenoeg) overeenstemmende vorderingen zullen worden toegewezen, zodat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en voldoende aannemelijk is gemaakt.
Huurachterstand en toekomstige huurtermijnen
4.2.
Voorop gesteld wordt dat in kort geding voor de toewijzing van de betaling van een geldsom slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van deze zaak (een oplopende huurachterstand).
4.4.
[gedaagden] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde huurachterstand erkend zodat deze voor toewijzing gereed ligt. Ook de vordering tot betaling van de toekomstige maandelijkse gebruiksvergoeding – bedoeld zal zijn huur nu de huurovereenkomst vooralsnog in stand blijft – vanaf 1 oktober 2023 tot aan de dag van ontruiming wordt toegewezen nu [gedaagden] de verschuldigdheid hiervan niet heeft betwist.
4.5.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de huurachterstand en de toekomstige huurtermijnen is evenmin weersproken zodat ook dit onderdeel van de vorderingen van Martel wordt toegewezen.
Ontruiming van het gehuurde en ontruimingstermijn
4.6.
Gezien de hoogte van de huurachterstand heeft Martel een voldoende spoedeisend belang bij de ontruiming van het gehuurde, zodat zij ter schadebeperking een nieuwe huurder kan aantrekken die wel in staat is tijdig de verschuldigde huurpenningen te voldoen. Bovendien wordt door ontruiming het verder oplopen van de achterstand voorkomen.
4.7.
Gelet op het erkende bedrag aan huurachterstand, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de ontstane achterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Daarop vooruitlopend zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen.
4.8.
Partijen zijn ter zitting een langere ontruimingstermijn dan door Martel in de dagvaarding is gevorderd overeengekomen, namelijk tot 1 januari 2024. Deze termijn zal de kantonrechter hanteren in het dictum van dit vonnis.
Contractuele boete
4.9.
Martel vordert van [gedaagden] een contractuele boete van € 250,00 per kalenderdag voor elke kalenderdag dat Dunya in verzuim is. Dit geldt indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de voorschriften zoals opgenomen in artikel 25 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene bepalingen. Hoewel niet zo vermeld in de dagvaarding gaat de kantonrechter ervan uit dat Martel hiermee doelt op de boete zoals vermeld in artikel 31 van de algemene bepalingen. Daarin is bepaald: “
Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de artikelen 5.1, 9, 13.3, 25 en 26 van de algemene bepalingen opgenomen voorschriften, verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250 per kalenderdag voor elke kalenderdag dat huurder in verzuim is. (..)”
4.10.
De kantonrechter acht het echter niet aannemelijk geworden dat dit artikel als grondslag voor de gevorderde boete kan dienen omdat in dit artikel is bepaald dat alleen een boete kan worden verbeurd “voor zover geen specifieke boete is overeengekomen”. Dit laatste is echter wel degelijk het geval, nu in artikel 25.3 van de algemene bepalingen het volgende is opgenomen: “
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand. (...)
4.11.
Daarnaast is het de kantonrechter niet gebleken dat de betaling van de contractuele boete zodanig spoedeisend is dat een onmiddellijke voorziening vereist is. De kantonrechter is bekend met het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1522) waarin is geoordeeld:
‘Indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering (…) kan worden beslist.’De kantonrechter is echter van oordeel dat uit dit arrest niet volgt dat het betalen van een contractuele boete ook als ‘nauw verwante nevenvordering’ moet worden gezien. Het is een van de ontruiming losstaande geldvordering waarvoor een afzonderlijk spoedeisend belang vereist is. Een dergelijk afzonderlijk spoedeisend belang heeft Martel niet gesteld.
4.12.
Gelet op al het voorgaande zal de vordering tot betaling van de contractuele boete worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen als op de wet gegrond en onweersproken worden toegewezen.
Proces- en nakosten
4.14.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. De kosten van Martel worden als volgt vastgesteld:
  • kosten van de dagvaarding € 110,62
  • griffierecht € 1.384,00
  • salaris gemachtigde € 793,00
  • nakosten
Totaal € 2.419,62
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om uiterlijk op 1 januari 2024 de bedrijfsruimte staande en gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] , met al het hare te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Martel te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan Martel € 27.498,05 aan achterstallige huur tot en met september 2023 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW telkens vanaf de eerste dag van elke achterstallige maand tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om aan Martel € 3.228,32 per maand te betalen vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, telkens vanaf de eerste dag van de betreffende maand tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] om aan Martel € 1.049,97 aan buitengerechtelijke kosten te betalen,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proces- en nakosten van € 2.419,62, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en dit vonnis wordt daarna betekend, dan moet [gedaagden] ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proces- en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.
LC