Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
MARTEL B.V.,
1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,gevestigd in [vestigingsplaats] ,
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
[gedaagde sub 3],
wonend in [woonplaats] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de artikelen 5.1, 9, 13.3, 25 en 26 van de algemene bepalingen opgenomen voorschriften, verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250 per kalenderdag voor elke kalenderdag dat huurder in verzuim is. (..)”
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand. (...)”
‘Indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering (…) kan worden beslist.’De kantonrechter is echter van oordeel dat uit dit arrest niet volgt dat het betalen van een contractuele boete ook als ‘nauw verwante nevenvordering’ moet worden gezien. Het is een van de ontruiming losstaande geldvordering waarvoor een afzonderlijk spoedeisend belang vereist is. Een dergelijk afzonderlijk spoedeisend belang heeft Martel niet gesteld.
- kosten van de dagvaarding € 110,62
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde € 793,00
- nakosten