ECLI:NL:RBLIM:2023:6641

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
03.342479.21 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank behandelde gelijktijdig een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1960 en wonende te Geleen, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.W.P. Krijnen. De vordering van de officier van justitie betrof een geschat bedrag van € 32.073,39, dat de verdachte zou hebben verkregen door middel van de hennepteelt waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 23 oktober 2023, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een hennepkwekerij had met 263 planten, wat leidde tot een bruto opbrengst van € 28.579,95. Na aftrek van kosten van € 2.222,47, kwam de netto opbrengst uit op € 26.357,48. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voordeel had genoten van de hennepteelt en dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toewijsbaar was. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.342479.21 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 6 november 2023 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. R.W.P. Krijnen, advocaat, kantoorhoudende te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 oktober 2023. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03.342479.21. Op 6 november 2023 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 32.073,39.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van het feit waarvoor [verdachte] is veroordeeld.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toewijsbaar, gelet op de berekening op basis van één eerdere oogst, die zich in het dossier bevindt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht, gelet op de geloofwaardige verklaring van [verdachte] , aannemelijk dat hij niet het gevorderde bedrag heeft verdiend aan deze hennepteelt, maar slechts een bedrag van € 2.000,-.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 6 november 2023 is [verdachte] veroordeeld wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 14 december 2021.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2
Het bewijs [1]
Op 14 december 2021 werd in de woning van [verdachte] en medeveroordeelde [medeverdachte] , aan [adresgegevens verdachte] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [2]
Berekening netto opbrengst
Op basis van het Functioneel Parket Afpakken (FPA) is de volgende berekening gemaakt.
De hennepkwekerij bestond uit 263 hennepplanten. Per vierkante meter stonden er 18 hennepplanten. Dit levert volgens het FPA een opbrengst op van 26,7 gram per hennepplant.
Bij een hoeveelheid van 263 hennepplanten levert dit een opbrengst op van 7,0221 kilogram.
De kiloprijs van hennep betreft € 4.070,-. Voor een hoeveelheid van 7,0221 kilogram levert dit een bruto opbrengst op van € 28.579,95 per oogst.
De verdachte heeft tevens kosten gemaakt voor de opbouw en het inwerking houden van de hennepkwekerij. Dit betreffen de volgende kosten:
afschrijvingskosten: € 200,-;
hennepstekken: € 1.002,03 (€ 3,81 x 263 hennepplanten);
variabele kosten: € 1.020,44 (€ 3,88 x 263 hennepplanten);
totale kosten: € 2.222,47.
De gemaakte kosten dienen in mindering te worden gebracht op de bruto opbrengst.
De netto opbrengst komt hiermee op: € 28.579,95 - € 2.222,47 = € 26.357,48. [3]
De rechtbank gaat niet, zoals in de berekening in het dossier, uit van een meeropbrengst van 20%, nu de toevoeging van CO2 enkel en alleen een kortere kweekperiode, en niet een meeropbrengst van 20%, tot gevolg heeft.
Eerdere oogst
De verbalisanten treffen de volgende omstandigheden aan die duiden op één of meerdere oogsten: 25 gram droge henneptoppen in een zakje in de kelder, hennepresten op de vloer in de kelder, hennepplantenresten in een vuilniszak, hennepresten onder het grondzeil waarop de plantenpotten stonden, een pot buiten de kweekruimte met hennepresten, kalkafzetting aan onderzijde van plantenpotten, stof op de koolstoffilters, de elektra, het rotorblad van de ventilator en de luchtafvoerslangen, hennepresten op droognetten en knipscharen met hennepresten. [4]
De rechtbank gaat ervan uit dat er één eerdere oogst heeft plaatsgevonden, hetgeen [verdachte] ook niet betwist. Hij ontkent wel stellig dat zij aan deze oogst bovengenoemd bedrag zouden hebben verdiend. Hij stelt dat zij slechts € 2.000,- hebben ontvangen als tegemoetkoming voor het ter beschikking stellen van hun woning.
De rechtbank heeft in haar vonnis in de hoofdzaak reeds overwogen dat zij [verdachte] , alsmede zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte] , beiden verantwoordelijk acht voor de teelt van de hennep en dat [verdachte] en zijn echtgenote niet enkel en alleen hun woning ter beschikking hebben gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen derden bij deze teelt betrokken zijn geweest en dat [verdachte] en zijn echtgenote door middel van voormeld feit voordeel hebben genoten ter hoogte van voornoemd bedrag.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van voormeld feit voordeel heeft gekregen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 26.357,48.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling van
€ 26.357,48 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het
  • legt [verdachte] de
- verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de medeveroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat;
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
527 dagen.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W. Loof, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2023.
Buiten staat
Mr. Spijkerman is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2021195850, gesloten d.d. 17 augustus 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 421.
2.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 11 augustus 2022, pagina 5.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 10 augustus 2022, pagina 280 tot en met 284.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 10 augustus 2022, pagina 282 en 283.