In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers hun eis willen vermeerderen tot een bedrag boven de competentiegrens van de kantonrechter. De gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering, stellende dat deze in strijd is met de goede procesorde, omdat eisers al op de hoogte waren van de omvang van hun vorderingen ten tijde van de inleidende dagvaarding. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat zolang er nog geen eindvonnis is gewezen, de eiser bevoegd is om zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen, zoals vastgelegd in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft geen onaanvaardbare vertraging van het geding vastgesteld en heeft de eisvermeerdering toegestaan. Dit leidde er echter toe dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaarde om van het geschil kennis te nemen, en de zaak werd verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank.
De beslissing omtrent de kosten van het incident is aangehouden tot de einduitspraak. De kantonrechter heeft partijen erop gewezen dat zij na verwijzing alleen bij advocaat kunnen procederen en dat er een verhoogd griffierecht verschuldigd is na verwijzing. Dit griffierecht moet binnen vier weken na de roldatum zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie zijn gestort. De kantonrechter heeft ook informatie verstrekt over de mogelijkheid voor onvermogenden om een lager griffierecht te verkrijgen, afhankelijk van hun situatie en indien zij de juiste documenten kunnen overleggen.