ECLI:NL:RBLIM:2023:6737

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
10724890 \ CV EXPL 23-4208
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringskosten met betrekking tot een consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap FBTO ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Leeuwarden, en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 608,42, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst die door Achmea Zorgverzekeringen N.V. was gesloten met de gedaagde partij. De totale achterstand die door Achmea was vastgesteld, bedroeg € 661,57, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij betwistte de vordering niet, maar vond de bijkomende kosten onterecht, omdat hij door een gedwongen opname zijn post niet had ontvangen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij vermoedelijk een consument was en dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing waren. Echter, de rechter concludeerde dat er in deze zaak geen schending van deze bepalingen was. De kantonrechter stelde vast dat de vordering met betrekking tot de hoofdsom niet werd betwist en dat de wettelijke rente van € 15,81 ook werd toegewezen, aangezien de gedaagde partij hiertegen geen zelfstandig verweer had gevoerd.

Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, oordeelde de kantonrechter dat eisende partij niet had bewezen dat de veertiendagenbrief de gedaagde partij had bereikt, waardoor deze kosten niet konden worden toegewezen. Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 517,38, te vermeerderen met wettelijke rente, en werd hij in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 584,49. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10724890 \ CV EXPL 23-4208
Vonnis van de kantonrechter van 15 november 2023
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
FBTO ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eisende partij,
gemachtigde drs. M.D. Brouwer,
tegen:
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisende partij vordert, samengevat, de veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 608,42, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Achmea Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Achmea) heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens Achmea € 661,57. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Achmea berekent de wettelijke rente tot en met 15 september 2023 op € 15,81. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 91,04 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is. Op de vordering kan nog een bedrag van € 160,00 aan deelbetalingen in mindering strekken. De vordering van Achmea is gecedeerd aan eisende partij.
2.3.
Gedaagde partij weerspreekt de vordering niet, maar hij vindt de bijkomende kosten onterecht. Doordat hij gedwongen is opgenomen heeft hij zijn post nooit ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
3.3.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering ten aanzien van de hoofdsom niet althans onvoldoende wordt betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
3.4.
Gedaagde partij heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde vervallen wettelijke rente van € 15,81, zodat die - als op de wet gegrond - wordt toegewezen.
3.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf 16 september 2023 aangezien de vervallen rente al tot en met 15 september 2023 is berekend.
3.6.
Eisende partij maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en heeft daartoe verwezen naar de brief van 16 augustus 2023.
Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW dient een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, in dit geval de veertiendagenbrief, om haar werking te hebben die persoon te hebben bereikt. Gedaagde partij stelt dat dit niet het geval is. Nu eisende partij zich op de rechtsgevolgen van haar stelling beroept, is het op grond van artikel 150 Rv aan eisende partij om te bewijzen dat gedaagde partij de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Nu deze brief niet aangetekend is verzonden, valt niet met zekerheid vast te stellen dat gedaagde partij de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Derhalve oordeelt de kantonrechter dat gedaagde partij de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet is verschuldigd. In zoverre zal de vordering dan ook worden afgewezen.
3.7.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 517,38, bestaande uit:
- € 661,57 aan hoofdsom
- € 15,81 aan vervallen wettelijke rente
- minus € 160,00 aan deelbetalingen
zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 501,57 vanaf 16 september 2023 tot de dag van volledige betaling.
3.8.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 130,49
  • griffierecht € 322,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 584,49

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 517,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 501,57 vanaf 16 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 584,49,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC