4.8.Aan de hand van de hiervoor vermelde maatstaf oordeelt de rechtbank dat het standpunt van Keukenzinnig moet worden gevolgd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.8.1.Voorafgaand aan het opstellen van het door beide partijen als essentieel betitelde geschrift op 13 juni 2019 is er contact geweest tussen Keukenzinnig en [naam vertegenwoordiger] . Niet in geschil is dat daarbij de later definitief overeengekomen verkoop van werkbladen het onderwerp was. Afgaande op de berichten van [naam vertegenwoordiger] was Ionia bereid om werkbladen met forse korting te leveren onder de voorwaarde dat Ionia’s merk zichtbaar op de bij Keukenzinnig uit te stallen werkbladen zou worden vermeld. [naam vertegenwoordiger] houdt Keukenzinnig expliciet voor welke waarde de werkbladen zouden vertegenwoordigen, dat Keukenzinnig in eerste instantie tegen die waarde zou worden gefactureerd en wat Keukenzinnig de bladen na een daarop volgende creditering uiteindelijk zouden kosten. In het voorstel van 17 januari 2019 is dit (€ 20.000,00 - € 10.000,00 =) € 10.000,00 (zie 2.4.) en in het voorstel van 29 mei 2019 is dit (€ 25.000,00 - € 10.000,00 =) € 15.000,00 (zie 2.5.). Behoudens de vermelding van de naam van Ionia op de werkbladen, wordt ter zake geen voorbehoud gemaakt dat inhoudt dat Keukenzinnig later alsnog het verschil tussen de werkelijke waarde en de - na creditering - te betalen som verschuldigd zou zijn. Keukenzinnig zou nog een extra korting kunnen krijgen middels een bonus van € 10.000,00 die bij een omzet boven € 250.000,00 zou worden toegekend.
Op basis van de berichten van [naam vertegenwoordiger] mocht Keukenzinnig ervan uit gaan dat Ionia in beginsel bereid was om onder deze condities een koopovereenkomst te sluiten. Hieraan doet niet af dat niet vaststaat dat [naam vertegenwoordiger] bevoegd was Ionia rechtsgeldig te vertegenwoordigen. Niet in geschil is namelijk dat [naam vertegenwoordiger] - die de vertegenwoordiger was van een aan Ionia gelieerde rechtspersoon - de contacten legde ten behoeve van Ionia terwijl hij daarover ook kennelijk overleg had met [naam bestuurder 1] , naar wie hij klaarblijkelijk verwijst als hij het in zijn berichten heeft over ‘ [naam bestuurder 1] ’. Dat [naam vertegenwoordiger] in ieder geval ten behoeve van Ionia sprak vindt ook zijn bevestiging in de e-mail namens Ionia van 7 januari 2021 (zie 2.15.) waarin naar [naam vertegenwoordiger] wordt verwezen als ‘our agent’. Onder deze omstandigheden mocht Keukenzinnig aan de uitlatingen van [naam vertegenwoordiger] verwachtingen ontlenen over de intenties van Ionia.
4.8.2.Vervolgens vindt de bespreking van 13 juni 2019 plaats. Partijen zijn het er niet over eens wat daar precies is besproken, maar wel staat vast dat toen is afgesproken dat Keukenzinnig van Ionia werkbladen zou kopen en welke dat, in beginsel, zouden zijn. Ook is niet in geschil dat het bij deze gelegenheid opgemaakte geschrift tot doel had de gemaakte afspraken vast te leggen. De tekst van het geschrift wijst echter niet dwingend naar de opvattingen van een van partijen over de overeengekomen (richt)prijs. De verwijzing naar
€ 30.000,00 kan zien op de, bij benadering, totaal door Keukenzinnig te betalen prijs, in welk geval de duidelijk overeengekomen betaling van € 15.000,00 op korte termijn (‘next week’) een voorschot betreft. Evengoed kan het bedrag van € 30.000,00 verwijzen naar de totale waarde van de werkbladen die - met korting - voor € 15.000,00 worden gekocht, zeker wanneer daarbij de mededelingen van [naam vertegenwoordiger] voordien in aanmerking worden genomen. De tekst van het geschrift biedt dus geen uitsluitsel of duidelijke aanwijzing over de gemaakte prijsafspraak.
4.8.3.In de e-mail van 18 juni 2019 (zie 2.8.) wordt namens Keukenzinnig gevraagd naar de mogelijkheid van de levering van (een) werkblad(en) in een bepaalde kleur. De reactie namens Ionia houdt, voor zover relevant, kennelijk in dat dit kan maar er dan extra betaald moet worden omdat het niet valt binnen het afgesproken bedrag van € 15.000,00. De verwijzing naar het afgesproken bedrag van € 15.000,00 - en niet naar een bedrag van (ongeveer) € 30.000,00 - past in de visie van Keukenzinnig. Waarom zou Ionia immers, in verband met een mogelijke verhoging van de prijs omdat een andere kleur wordt uitgekozen, verwijzen naar het afgesproken bedrag van € 15.000,00 als dit niet de overeengekomen prijs maar slechts een voorschot zou zijn?
4.8.4.In de e-mail van 20 juni 2019 (zie 2.9.) verwijst Ionia naar het overeengekomen bedrag van € 15.000,00 voor alle elf de ‘showroom orders’, waarmee kennelijk de elf te leveren werkbladen worden bedoeld. Relevant is verder dat daarnaast expliciet wordt verwezen naar de (gestelde) werkelijke totale waarde van de bladen van ongeveer
€ 30.000,00. Dit past in het betoog van Keukenzinnig dat er een korting werd verleend, zodat zij maar € 15.000,00 hoefde te betalen, onder de voorwaarde dat de naam van Ionia op de werkbladen in Keukenzinnigs showroom zou worden vermeld. Het is verder niet logisch om een factuur te sturen voor het als overeengekomen som betitelde bedrag van
€ 15.000,00 en daarbij te verwijzen naar de werkelijke waarde van € 30.000,00 als zou zijn afgesproken dat € 30.000,00 (ongeveer) de overeengekomen som was. Dat geldt temeer nu in de communicatie eerder door [naam vertegenwoordiger] ook expliciet het verschil is geduid tussen de werkelijke waarde en de (fors lagere) som die Keukenzinnig voor de bladen zou hoeven te betalen.
De stelling van Ionia dat deze e-mail heeft te gelden als een aanbod tot het aangaan van de tussen partijen gesloten overeenkomst omdat daarin een voorlopige koopprijs in zou worden vermeld, kan niet worden aanvaard. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - kan de enkele vermelding van de gestelde werkelijke waarde van de werkbladen niet tot de conclusie leiden dat het bericht heeft te gelden als een aanbod tot het afnemen van de werkbladen tegen die prijs. Dit geldt temeer bezien in het licht van de andere tekst in de e-mail, zoals hiervoor besproken. Derhalve wordt niet toegekomen aan de vraag of Keukenzinnig een in deze e-mail gedaan aanbod heeft aanvaard.
4.8.5.Ook het e-mailbericht van 27 juni 2019 namens Ionia aan Keukenzinnig (zie 2.11.) is in overeenstemming met het standpunt van Keukenzinnig. Daarin staat immers dat de bijgevoegde factuur - waarin het dan al betaalde bedrag van € 15.000,00 is afgetrokken - zal worden gecrediteerd zodra er relevante foto’s worden aangeleverd van de werkbladen zoals ze in de showroom van Keukenzinnig zijn verwerkt. Dat komt, zoals gezegd, overeen met het standpunt van Keukenzinnig en is ook in lijn met de voorstellen die [naam vertegenwoordiger] eerder aan Keukenzinnig had doorgegeven. Ionia heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zij in de e-mail aankondigt de factuur te crediteren als er foto’s worden aangeleverd terwijl, uitgaande van haar standpunt, die factuur wel verschuldigd was, ook als de foto’s zouden worden aangeleverd. Een verband tussen de vermelde creditering en de bonus ingeval er een omzet van ten minste € 250.000,00 zou worden behaald, is niet aannemelijk. Dat verband wordt in de e-mail immers niet gelegd en het te crediteren bedrag komt niet overeen met het bedrag van de bonus, zijnde € 5.000,00. Dit alles nog afgezien van het feit dat op 27 juni 2019 nog niet duidelijk was of Keukenzinnig recht zou krijgen op de bonus, wat uiteindelijk niet het geval was.
4.8.6.De rechtbank volgt Ionia niet in haar stelling dat er een (nader) aanbod is gedaan met het zenden van de facturen op 27 juni 2019 en 4 juli 2019. Anders dan Ionia aanvoert kan immers niet worden aangenomen dat Ionia daarmee een (afwijkend) prijsvoorstel doet. Dat volgt niet uit de tekst van de e-mails als zodanig en is ook niet nader door Ionia toegelicht. Dat mocht wel van haar worden verwacht, zeker gezien het feit dat de tekst van de e-mail van 27 juni 2019 met de stelling van Ionia juist in tegenspraak is (zie ook 4.8.5. hiervoor). Keukenzinnig heeft daarentegen uitgelegd waarom zij deze facturen voor kennisgeving aannam en daarin geen verzoek tot nadere betaling of aanbod tot een andere prijs zag. Die uitleg is in lijn met de berichten van [naam vertegenwoordiger] en de (tekst van de) e-mails van Ionia van 18 en 20 juni 2019 (zie ook 4.8.3. en 4.8.4 hiervoor). Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de vraag of het door Ionia gestelde (nadere) aanbod door Keukenzinnig is aanvaard.
4.8.7.Ionia heeft nog gewezen op de tekst op de factuur waarbij het bedrag van
€ 15.000,00 is gebracht (zie ook 2.9). Zij stelt dat de bewoordingen ‘advance invoice’ en ‘payment in advance’ aangeven dat er een voorschot werd gefactureerd, zoals zij ook stelt dat is overeengekomen. Keukenzinnig heeft dat betwist, stellende dat ‘payment in advance’ vooruitbetaling betekent. Volgens Keukenzinnig is de gehanteerde terminologie daarmee in overeenstemming met de afspraken die volgens haar inhielden dat Keukenzinnig het verschuldigde bedrag volledig vooruit moest betalen, wat zij in haar stelling ook heeft gedaan.
De rechtbank kan niet vaststellen of Ionia met de door haar gekozen bewoordingen heeft willen duiden op een voorschot of op een vooruitbetaling en evenmin of Keukenzinnig door daarover niet te protesteren dat heeft aanvaard. Daarbij is van belang dat, zoals uit de geciteerde e-mails valt af te leiden, de beheersing van de Engelse (geschreven) taal van Ionia en Keukenzinnig verre van perfect is. Als de grammaticaal correcte uitleg van de gehanteerde terminologie al zou kunnen worden vastgesteld, is daarmee dus niet gezegd dat Ionia dat ook bedoelde en Keukenzinnig dat zo moest begrijpen. Aan de hier besproken bewoordingen kan daarom geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
4.8.8.De slotsom is dat de rechtbank, gelet op de communicatie voorafgaand en na de bespreking op 13 juni 2019 en de handelwijze van partijen na 13 juni 2019, als vaststaand aanneemt dat partijen op 13 juni 2019 zijn overeengekomen dat Keukenzinnig € 15.000,00 zou betalen voor de werkbladen onder de voorwaarde dat zij de naam van Ionia op de in haar showroom te plaatsen werkbladen zou vermelden. Uit de aangehaalde feiten moet immers worden afgeleid dat dit in overeenstemming was met de kenbare bedoeling van partijen of, in ieder geval, dat een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid in dezelfde omstandigheden die bedoeling daaraan zou hebben toegekend.
Niet in geschil is dat Keukenzinnig op verzoek € 15.000,00 aan Ionia heeft betaald en dat de zij ook aan de vermelde voorwaarde heeft voldaan. Keukenzinnig is de overeenkomst dus correct nagekomen. Dit betekent dat de vorderingen van Ionia, die in de kern zijn gebaseerd op de stelling dat Keukenzinnig de overeenkomst nog niet volledig is nagekomen, moeten worden afgewezen.