ECLI:NL:RBLIM:2023:6905

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
10666290 \ CV EXPL 23-3589
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en twee gedaagden, die als maat van een maatschap optreden in hoedanigheid van bewindvoerder. De eisende partij vordert betaling van een bedrag van € 1.790,64, dat bestaat uit een achterstand op een zorgverzekeringsovereenkomst, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij erkent de vordering, maar geeft aan dat zij wegens financiële problemen geen betalingsregeling kan treffen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij vermoedelijk een consument is en dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn. De rechter oordeelt dat er geen schending van deze bepalingen heeft plaatsgevonden. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vordering van de eisende partij, die niet voldoende wordt betwist door de gedaagde partij, toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens toegewezen, omdat deze in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving.

Het vonnis houdt in dat de gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en dat zij ook de kosten van de procedure moet vergoeden. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10666290 \ CV EXPL 23-3589
Vonnis van de kantonrechter van 22 november 2023
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] , maat van de [naam maatschap] ,

2.
[gedaagde sub 2] ,maat van de [naam maatschap]
,beiden in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
zaakdoende [adres] ,
[vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
verschenen bij [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.790,64, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Eisende partij heeft op grond van een met gedaagde partij gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij gedaagde partij in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens eisende partij € 2.858,09. Daarnaast is gedaagde partij aan haar de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente tot 9 augustus 2023 op € 67,69. Voorts stelt zij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van
€ 264,68 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is. Op de vordering kan nog een bedrag van € 1.399,82 aan deelbetalingen in mindering strekken.
2.3.
Gedaagde partij erkent de vordering. Wegens het ontbreken van financiële middelen is er geen mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen.

3.De beoordeling

3.1.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
3.3.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering ten aanzien van de hoofdsom niet althans onvoldoende wordt betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt.
3.4.
Gedaagde partij heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde vervallen wettelijke rente van € 67,69, zodat die - als op de wet gegrond - wordt toegewezen. Ook de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2023 kan worden toegewezen.
3.5.
Eisende partij maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 264,68. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Ook deze vordering is toewijsbaar aangezien de gemachtigde van eisende partij de veertiendagenbrief aan gedaagde partij verzonden heeft en gedaagde partij de ontvangst daarvan niet heeft betwist.
3.6.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 1.790,64, bestaande uit:
- € 2.858,09 aan hoofdsom
- € 67,69 aan vervallen wettelijke rente
- € 264,68 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw
- minus € 1.399,82 aan deelbetaling
zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.790,64 vanaf 9 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
3.7.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 130,48
  • griffierecht € 365,00
  • salaris gemachtigde €
totaal € 694,48
3.8.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.790,64, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 694,48,
4.3.
veroordeelt gedaagde partij als deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 99,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC