ECLI:NL:RBLIM:2023:7015

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/03/319947 / JE RK 23-1255
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige in een conflictueuze gezinssituatie met zorgen over de thuissituatie en de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 augustus 2023 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, die zich in een problematische gezinssituatie bevindt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van het kind voor de duur van twaalf maanden, omdat het kind klem zit tussen strijdende ouders die niet in staat zijn om in haar belang gezamenlijk beslissingen te nemen. Het kind heeft aangegeven behoefte te hebben aan contact met beide ouders, maar voelt zich beperkt in haar mogelijkheden om dit te doen. De moeder vertoont zorgwekkend gedrag, waaronder verbaal geweld en fysieke agressie, en weigert hulp te accepteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkeling van het kind te waarborgen en dat er ernstige zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft daarom besloten om het verzoek van de Raad toe te wijzen en het kind onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 1 augustus 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de vader om een kortere termijn voor de ondertoezichtstelling is afgewezen. De kinderrechter benadrukt het belang van hulpverlening voor zowel het kind als de ouders, en verwacht dat de ouders hun medewerking aan de hulpverlening zullen verlenen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/319947 / JE RK 23-1255
datum uitspraak: 1 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek tot ondertoezichtstelling
in de zaak van:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Limburg,
hierna te noemen: de raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. L.W.M. Hendriks, kantoorhoudend te Maastricht,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. D.Z. Peters, kantoorhoudend te Zoetermeer.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 10 juli 2023, binnengekomen bij de griffie op 10 juli 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vader, ingekomen op 28 juli 2023;
  • de e-mail met bijlagen van de vader, ingekomen op 28 juli 2023.
1.2.
Op 1 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [minderjarige] , die apart is gehoord;
  • een vertegenwoordigster van de raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, als toehoorders.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI) voor de duur van twaalf maanden.
3.2.
Ter onderbouwing stelt de raad dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat zij al lange(re) tijd lijkt te kampen met ouders die niet tot overeenstemming kunnen komen over wat voor haar het beste is en die hun onderlinge strijd
niet weg kunnen houden bij haar. [minderjarige] groeit al heel lang op in een systeem waarbij zij niet onvoorwaardelijk van twee ouders mag houden. De raad ziet een meisje dat hierdoor in haar psychisch welzijn enorm belemmerd wordt, wat haar vervolgens belemmert in haar dagelijks functioneren en gezond opgroeien. Er zou sprake zijn van dwangklachten. Hoewel op school de dwangklachten niet worden herkend, wijt de raad dit aan het gegeven dat school voor [minderjarige] een veilige plek buiten de strijd biedt en er hier geen noodzaak is controle in te bouwen middels dwanghandelingen. Buiten school is het een feit dat [minderjarige] weinig dagbesteding heeft en daardoor veelal geconfronteerd wordt met een opvoedsituatie die tekortkomt aan wat zij emotioneel nodig heeft. De ouders van [minderjarige] zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat er sprake is van ex-partner problematiek die ervoor zorgt dat er geen constructieve communicatie op gang komt en waarbij met name deze strijd, en niet het belang van [minderjarige] , centraal staat. Het lukt ouders niet deze strijd bij [minderjarige] weg te houden of te staken, in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] wordt daardoor voortdurend tussen ouders in geplaatst. Daarbij staan beide ouders ambivalent tegenover aangeboden hulpverlening die bedoeld is de algehele opvoedsituatie te verbeteren. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. De raad vindt de verzochte termijn passend, omdat er sprake is van zeer langdurige, hardnekkige systeemproblematiek, waarbij er vermoedens zijn van psychiatrische problematiek bij [minderjarige] die thuis voor spanningen zorgt, waarbij moeder heeft toegegeven, in ieder geval met momenten of een moment, fysieke agressie te gebruiken. Hulpverlening dient daarbij niet alleen voor [minderjarige] ingezet te worden, maar voor het gehele systeem. Ook zijn er zorgen over het, door de moeder, niet sensitief en responsief kunnen reageren op [minderjarige] , betreffende haar persoonlijke problematiek alsook betreffende de relatie met haar vader. Er is daarnaast op dit moment onvoldoende zicht op het gezin en de thuissituatie, waardoor er ook geen zicht is op de veiligheid van [minderjarige] , hetgeen doorbroken dient te worden met, wanneer moeder blijft weigeren, inzet van gedwongen structurele hulpverlening, ook in de thuissituatie.
3.3.
Ter zitting handhaaft de raad zijn verzoek, als ook de verzochte termijn.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de raad. De verwijten die in het rapport aan haar worden gemaakt zijn onjuist. Sommige uitlatingen die de moeder heeft gedaan moeten bovendien in de context worden gezien. Zij werkt mee aan hulpverlening. [minderjarige] is aangemeld bij Plinthos voor de behandeling van smetvrees. De moeder en [minderjarige] hebben hier ook al een intake gehad. De moeder is van mening dat als deze hulpverlening gestart wordt alles goed komt. De moeder heeft geen hulpverlening voor haarzelf nodig.
4.2.
De vader heeft in het door hem ingediende verweerschrift tevens zelfstandig verzoek geconcludeerd tot toewijzing van de verzochte ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, althans subsidiair de verzochte ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van vijf maanden onder aanhouding van de resterende periode in afwachting van een nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Verder heeft de vader verzocht [minderjarige] uit huis te plaatsen en bij de vader te plaatsen. Ter zitting heeft de vader dit verzoek ingetrokken. De vader heeft aangevoerd dat hij zich al jaren zorgen maakt over [minderjarige] . De moeder heeft hulp nodig en hij misschien ook wel. Hij schaamt zich dat het zover is gekomen. Hij is bereid de nodige hulp te accepteren. De vader wil dat [minderjarige] een gelukkig meisje wordt. Dat is zij nu niet. Ter zitting licht de vader toe dat het verzoek tot ondertoezichtstelling zou moeten worden toegewezen voor de duur van vijf maanden, zodat er een tussentijds evaluatiemoment komt en “de vinger aan de pols” wordt gehouden.

5.De mening van [minderjarige]

5.1.
is ter zitting gehoord, buiten aanwezigheid van de overige aanwezigen. Ter zitting heeft de kinderrechter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
5.2.
[minderjarige] wil graag dat er een ondertoezichtstelling komt. Zij wil graag vaker met iemand kunnen praten over haar situatie, de dingen die haar bezig houden en de smetvrees. Zij heeft op dit moment wel gesprekken met iemand (
kinderrechter: tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat dit een maatschappelijk werker via school is). Met de moeder zijn er wel ruzies en dan kan de moeder tegen haar schreeuwen of vervelende dingen zeggen. Dit vindt [minderjarige] niet fijn. Soms slaat de moeder haar ook. [minderjarige] heeft het gevoel dat zij van haar moeder niet naar de vader mag en hem of haar stiefmoeder ook niet mag bellen wanneer zij daar behoefte aan heeft. Zij vindt het niet fijn als zij tussen haar ouders moet kiezen. Zij wil met beiden contact. [minderjarige] zou graag zien dat haar ouders normaal met elkaar omgaan.

6.De beoordeling

Omvang procesdossier
6.1.
Op grond van het Procesreglement civiel jeugdrecht (artikel 1.10), dat van kracht is sinds 1 juli 2023, dienen processtukken uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling te worden ingediend. Bovendien dient van alle berichten van onder meer de raad aan de rechtbank tegelijkertijd een afschrift aan de (andere) belanghebbende te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan (artikel 1.5).
6.2.
Door de raad is op de dag van de mondelinge behandeling nog een omvangrijk aantal stukken (148 pagina’s) ingediend. Nu deze grote hoeveelheid stukken buiten de termijn en zo kort voor de mondelinge behandeling is ingediend, terwijl de advocaat van de vader en de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven geen afschrift van de betreffende stukken te hebben ontvangen en ook niet uit het bericht van de raad is gebleken dat een afschrift van de stukken naar de (advocaten van de) ouders is verstuurd, heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling beslist dat deze stukken buiten beschouwing worden gelaten en geen deel uitmaken van het procesdossier.
Wettelijk kader
6.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.4.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft (in ieder geval in de thuissituatie) last van smetvrees. Onduidelijk is wat de oorzaak hiervan is en of dit kindeigen problematiek is of wellicht een gevolg is van de situatie waarin [minderjarige] zich bevindt. [minderjarige] zit volledig klem tussen haar ouders die niet in staat zijn om in haar belang gezamenlijk keuzes te maken en beslissingen te nemen. Bovendien lukt het de ouders niet om [minderjarige] onbelast contact met beide ouders te laten hebben. Ouders diskwalificeren elkaar als ouders - ook richting [minderjarige] - en betrekken [minderjarige] in hun onderlinge strijd, waarbij [minderjarige] het gevoel heeft dat zij moet kiezen. [minderjarige] is bovendien al sinds februari/maart 2023 niet meer bij de vader geweest, omdat het ouders niet lukt om hierover afspraken te maken. Het is echter de taak en verantwoordelijkheid van beide ouders om structureel en onbelast contact tussen [minderjarige] en beide ouders te laten plaatsvinden. [minderjarige] heeft het recht om bij ieder van haar ouders te mogen verblijven. De kinderrechter acht het zorgelijk dat [minderjarige] - op zijn minst het gevoel heeft dat zij - niet naar haar vader kan/mag gaan en hem niet op momenten dat zij daaraan behoefte heeft kan/mag bellen, terwijl zij, naar de kinderrechter is gebleken, dat wel graag wil.
6.5.
De ouders hebben tijdens de zitting, onder regie van de kinderrechter, uiteindelijk afgesproken dat [minderjarige] in deze zomervakantie in ieder geval minstens een week bij de vader zal verblijven. Zij zouden na de zitting deze afspraak verder concretiseren. Van belang is echter dat er structurele afspraken worden gemaakt, dat [minderjarige] van beide ouders de emotionele toestemming krijgt om bij de andere ouder te verblijven en dat zij het leuk mag hebben bij de andere ouder, zonder dat zij belast wordt met volwassenenproblematiek.
6.6.
De kinderrechter is verder van oordeel dat er ernstige zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd volgt dat er ruzies zijn tussen de moeder en [minderjarige] waarbij sprake is van verbaal geweld en de moeder [minderjarige] ook slaat. Daarnaast doet de moeder richting [minderjarige] verontrustende en negatieve uitlatingen die schadelijk zijn voor [minderjarige] . De moeder heeft de zorgen over de thuissituatie gebagatelliseerd, aangevoerd dat er discussies zijn die te maken hebben met de contacten van [minderjarige] met de vader en met het pubergedrag van [minderjarige] en dat haar uitspraken richting [minderjarige] uit de context zijn getrokken, maar dat neemt niet weg dat de handelswijze van de moeder schadelijk is voor [minderjarige] . Bovendien is het zorgelijk dat de moeder niet inziet dat [minderjarige] onder deze situatie lijdt. Daarbij komt dat de moeder niet heeft meegewerkt aan hulpverlening in de thuissituatie, niet bereikbaar is voor Team Jeugd van de gemeente en ook niet is verschenen bij de beschermtafel. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat er zicht komt op de thuis- en opvoedsituatie bij de moeder. Hulpverlening in het vrijwillig kader is niet toereikend gebleken. De moeder weigert mee te werken aan andere hulpverlening dan voor (de smetvrees van) [minderjarige] . Dat maakt dat gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling nodig is.
6.7.
Nu ten slotte niet gebleken is dat de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor hun rekening te nemen, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen en [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht van de GI stellen nu deze termijn nodig is gezien de aard van de ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter gaat voorbij aan het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling slechts voor een korte termijn uit te spreken om zo de vinger aan de pols te houden. Het is juist de taak van de GI om hulp in te zetten en de vinger aan de pols te houden. De GI heeft de mogelijkheid om in te grijpen als dat nodig wordt gevonden.
6.8.
De kinderrechter acht het niet alleen van belang dat hulpverlening voor [minderjarige] wordt ingezet, maar dat ook gekeken wordt naar welke hulpverlening de ouders nodig hebben. De kinderrechter verwacht van de ouders dat zij hun medewerking aan de GI en aan de door de GI in te zetten hulpverlening zullen verlenen.
6.9.
De vader heeft zijn verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing, te weten plaatsing bij hem thuis, ter zitting ingetrokken. Zolang de rechtbank geen beschikking heeft gegeven, kunnen partijen hun verzoeken intrekken. De intrekking heeft dan tot gevolg dat de verzoeken niet meer kunnen worden onderzocht. Gelet daarop zal de kinderrechter het verzoek van de vader afwijzen.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 1 augustus 2023 tot 1 augustus 2024;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.W. Graus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023, op schrift gesteld op 9 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch