Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
Zoals je weet kampen wij al geruime tijd met gezondheidsklachten, waardoor wij sinds november 2020 onze horecazaak te koop hebben staan.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiseres], en een verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte met bovenwoning, gelegen aan [adres] in [plaats], was op 1 april 2018 ingegaan. [eiseres] heeft de huur opgezegd per 1 april 2023, maar stelde dat [gedaagde] niet wilde instemmen met een nieuwe huurder die zij had aangedragen. [eiseres] vorderde een schadevergoeding van € 60.000,00, stellende dat [gedaagde] wanprestatie had gepleegd door niet in te stemmen met de indeplaatsstelling van de nieuwe huurder.
De kantonrechter overwoog dat voor een indeplaatsstelling instemming van de verhuurder vereist is, zoals vastgelegd in artikel 6:159 BW. De rechter concludeerde dat [eiseres] niet voldoende bewijs had geleverd dat de nieuwe huurder, [naam], financieel capabel was om de huurovereenkomst voort te zetten. Bovendien was het niet aangetoond dat de beoogde transactie tussen [eiseres] en [naam] een daadwerkelijke bedrijfsoverdracht inhield, wat noodzakelijk is voor een afdwingbare indeplaatsstelling.
De kantonrechter wees de vorderingen van [eiseres] af, oordelend dat er geen sprake was van wanprestatie of onrechtmatig handelen van [gedaagde]. [eiseres] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].