In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiser], in kort geding een voorschot op schadevergoeding gevorderd van de verhuurder, Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund, vanwege een gebrekkig rolluik dat door de verhuurder was aangebracht. De huurder stelde dat het rolluik onderdeel was van de huurovereenkomst en dat de verhuurder aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit het naar beneden vallen van het rolluik. De kantonrechter heeft op 7 december 2023 geoordeeld dat de vorderingen van de huurder onvoldoende aannemelijk waren. De oorzaak van het vallen van het rolluik was onduidelijk en er was nader onderzoek nodig, waarvoor in kort geding geen plaats was. De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder, vastgesteld op € 793,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
De procedure begon met een dagvaarding op 20 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 november 2023. De huurder had eerder Achmea in gebreke gesteld en vorderingen ingesteld tegen andere partijen, maar deze waren afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een constructie- of montagefout die de verhuurder aansprakelijk zou maken. De vordering werd als onvoldoende aannemelijk beschouwd, en de huurder werd in de proceskosten veroordeeld.