ECLI:NL:RBLIM:2023:7186

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/03/320837 / HA ZA 23-340
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident bij vervroeging inzake geldleningsovereenkomsten en vrijwaring

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Limburg, is er een geschil ontstaan tussen [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] over geldleningsovereenkomsten die zijn aangegaan tijdens het huwelijk van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] met de dochter van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident]. [Eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] vordert betaling van een bedrag van € 78.647,00 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.561,47, omdat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] volgens haar niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de geldleningsovereenkomsten. In het incident vordert [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] om de dochter in vrijwaring op te roepen, omdat hij stelt dat de schuld uit de geldlening als gemeenschapsschuld moet worden beschouwd. [Eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] verzet zich tegen deze vordering en vreest voor vertraging van de procedure.

De rechtbank oordeelt dat indien de feiten die [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft gesteld ter onderbouwing van zijn vordering tot vrijwaring komen vast te staan, het aannemelijk is dat de dochter hem moet vrijwaren voor een eventuele veroordeling in de hoofdzaak. De rechtbank wijst de incidentele vordering toe en veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de proceskosten van het incident. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van verhinderdata voor een mondelinge behandeling in de periode april 2024 tot en met september 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/320837 / HA ZA 23-340
Vonnis in incident bij vervroeging van 22 november 2023
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.W.M. van Doorn.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschilin de hoofdzaak2.1. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] was voorheen gehuwd met [naam dochter] , de dochter van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] (hierna ook: ‘de dochter’). [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat er, staande dat huwelijk, tussen haar enerzijds en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de dochter anderzijds overeenkomsten van geldlening tot stand zijn gekomen, met [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] als uitlener en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de dochter als lener. Volgens [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] zijn [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de dochter voor de nakoming van de verplichtingen uit de geldleningen hoofdelijk verbonden. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] gehouden is tot nakoming van de geldleningsovereenkomsten, bestaande uit het terugbetaling van het geleende geld, maar dat hij daartoe ondanks sommatie niet toe over is gegaan. Zij vordert - samengevat - dat de rechtbank:

1. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt om aan haar een bedrag van € 78.647,00 te betalen op grond van nakoming van de geldleningsovereenkomsten;
2. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt om aan haar € 1.561,47 te betalen in verband met buitengerechtelijke incassokosten;
3. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten,
alles te vermeerderen met wettelijke rente.
in het incident
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat hem wordt toegestaan de dochter in vrijwaring op te roepen. Hij stelt daartoe dat hij en de dochter in gemeenschap van goederen gehuwd waren, zodat het door hem erkende deel van de schuld uit geldlening als gemeenschapsschuld heeft te doen gelden. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] stelt tevens dat hij en de dochter zijn overeengekomen dat de dochter de terugbetaling van de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] thans erkende lening voor haar rekening zou nemen.
2.3.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] voert verweer en concludeert tot afwijzen van de incidentele vordering. Zij stelt dat de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] gestelde afspraak niet bewezen is. Verder vreest zij voor vertraging van het geding en onnodige kosten. Ook is zij van mening dat deze procedure niet het vehikel is voor geschillen tussen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de dochter.

3.3. De beoordeling in het incident

3.1.
Indien de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ter onderbouwing van zijn vordering tot vrijwaring gestelde feiten komen vast te staan, is aannemelijk dat de dochter hem (geheel of gedeeltelijk) moet vrijwaren voor een eventuele veroordeling in de hoofdzaak. Dat is voor toewijzing van de vordering in het incident voldoende. De opvatting van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] over de juistheid van de stellingen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] over zijn aanspraak op de dochter is slechts relevant indien daarmee duidelijk wordt dat de feitelijke grondslag van de beoogde vordering in vrijwaring evident onjuist is. Dat is hier niet het geval. Evenmin kan worden geoordeeld dat de vrijwaring leidt tot onredelijke vertraging van het geding. De rechtbank wijst er in dat kader op dat [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de dochter hoofdelijk aansprakelijk zijn, maar ervoor kiest alleen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] aan te spreken. Dat staat haar natuurlijk vrij, maar dan zal zij wel hebben te accepteren dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] de voor de hand liggende stap van het indienen van de incidentele vordering tot vrijwaring neemt. Daarom is er - anders van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt - wel plaats voor een discussie tussen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en dochter naar aanleiding van de procedure in de hoofdzaak. Die discussie kan verder plaatsvinden in de vrijwaringszaak.
3.2.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen.
3.3.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat toe dat [naam dochter] door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van
20 december 2023,
4.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] tot op heden begroot op € 598,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 december 2023voor opgave verhinderdata zijdens beide partijen voor een te bepalen mondelinge behandeling in de periode april 2024 tot en met september 2024.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH