ECLI:NL:RBLIM:2023:7232

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
roe 22/344
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom opgelegd aan eiser voor het plaatsen van een feesttent zonder vergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 8 november 2023, is het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein behandeld. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat hij zonder vergunning een feesttent had geplaatst op de openbare weg voor een besloten feest. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom onterecht was opgelegd. Volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verbod om de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan niet van toepassing op evenementen, en de rechtbank concludeert dat het feest van eiser, ondanks het besloten karakter, onder de definitie van een evenement valt. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar, herroept de last onder dwangsom en bepaalt dat het college het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 2.271,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is op dezelfde dag verzonden naar de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/344

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L.E. Marchal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein.

(gemachtigden: mr. F.M.M. de Jong en mr. Z.R. Stork)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 23 december 2021. Het college heeft met deze beslissing het advies van de bezwaaradviescommissie overgenomen en het bezwaar van eiser tegen de last onder dwangsom van 6 augustus 2021 ongegrond verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de (waarnemend) gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid aan eiser de last onder dwangsom heeft kunnen opleggen. Die beoordeling voert de rechtbank uit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college dit niet heeft kunnen doen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
3. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.
Op 6 augustus 2021 is vastgesteld dat nabij het perceel [adres] te [woonplaats] een grote feesttent was geplaatst. Eiser heeft verklaard dat hij deze tent had geplaatst voor een communiefeest en doopsel op 7 augustus 2021 waarbij ongeveer 75 mensen uitgenodigd zouden zijn.
3.2.
Het college heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat eiser, ten behoeve van een gesloten feest, op de openbare weg een feesttent heeft geplaatst zonder een hiervoor bestemde vergunning. Eiser diende de tent uiterlijk op 7 augustus 2021 om 12:00 uur te verwijderen en verwijderd te houden van de openbare weg, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag en met een maximum van € 25.000,-. Op 8 augustus 2021 is de feesttent verwijderd.
Heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser artikel 2:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Stein 2019 (de APV) heeft overtreden?
4. In artikel 2:4, eerste lid, van de APV staat dat het verboden is om zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. Dat verbod geldt echter niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2:12 van de APV. [1] In het eerste lid, aanhef, van dit artikel staat dat onder een evenement wordt verstaan: ‘elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak’. Tevens zijn daarop een aantal uitzonderingen genoemd. In het tweede lid, aanhef en onder d, van dit artikel staat dat onder evenement mede wordt verstaan: ‘een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg’.
5. Niet in geschil is dat het gehouden feest een besloten karakter heeft. Tussen partijen is alleen in geschil of het feest van eiser een evenement is als bedoeld in de APV. In dat geval zou het verbod van artikel 2:4, eerste lid, van de APV namelijk niet van toepassing zijn en zou het college op die grond aan eiser geen last onder dwangsom kunnen opleggen.
6. De rechtbank maakt uit de motivering van de beslissing op bezwaar op dat het college de APV zo leest dat er enkel sprake kan zijn van een evenement wanneer er sprake is van een
voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak. De rechtbank volgt het college daarin niet. In artikel 2:12, tweede lid, aanhef en onder d, van de APV staat immers dat onder evenement
medewordt verstaan ‘
een feest (…) op of aan de weg’. In de APV is niet de eis gesteld dat het (ook in dat geval) moet gaan om een
voor publiek toegankelijkfeest op of aan de weg. De uitbreidende bepaling op het evenementenbegrip uit het eerste lid kan niet anders worden gelezen dan dat deze ertoe dient om bepaalde situaties, die niet voldoen aan de criteria voor een evenement, voor toepassing van de regelgeving toch met een evenement gelijk te stellen.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het feest van eiser op 7 augustus 2021 een evenement betreft als bedoeld in de APV. Van een overtreding van artikel 2:4 van de APV is daarom, gelet op artikel 2:5, eerste lid, van de APV, in elk geval geen sprake. Het college heeft op die grond dus geen last onder dwangsom kunnen opleggen.
8. Het beroep is reeds daarom gegrond. Aan een beoordeling van de overige beroepsgronden inzake onder meer de begunstigingstermijn en de evenredigheid wordt daarom niet toegekomen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen. Gelet op het voorgaande, gelet op de omstandigheid dat de tent door eiser reeds op
8 augustus 2021 is verwijderd en gelet op het gegeven dat het college tot op heden niet tot invordering is overgegaan, kan een nieuwe beslissing op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank geen andere uitkomst hebben dan een gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van de last onder dwangsom. Daarom zal de rechtbank in deze zaak zelf voorzien. De rechtbank bepaalt daarbij met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar.
10. Omdat eiser gelijk heeft, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt het college ten slotte in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.271,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 597,00 voor de bezwaarfase en € 837,00 voor de beroepsfase, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • herroept de last onder dwangsom en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,00 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.271,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

De Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Stein 2019(zoals deze gold op de datum van de beslissing op bezwaar).
Artikel 2:4, eerste lid.
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
Artikel 2:5, eerste lid, aanhef en onder a.
1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:12;
Artikel 2:12, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef en onder d.
1. In deze paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
(…)
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
(…)
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 2:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV.