In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een huurder (hierna: gedaagde). Eiseres, eigenaar van een pand in [woonplaats], heeft gedaagde verzocht om medewerking te verlenen aan renovatiewerkzaamheden aan het gehuurde. Eiseres heeft op 21 juni 2023 een vergunning verkregen voor de renovatie, die onder andere het splitsen van de bovenwoning in twee woningen omvat. Gedaagde, die sinds lange tijd in het pand woont, heeft echter geweigerd om het gehuurde tijdelijk te verlaten, ondanks herhaalde verzoeken van eiseres. Eiseres vorderde in kort geding dat gedaagde zou worden veroordeeld om het gehuurde te ontruimen en medewerking te verlenen aan de werkzaamheden, met een dwangsom voor het geval hij hieraan niet voldeed.
De kantonrechter overwoog dat voor een toewijzing van de vorderingen in kort geding vereist is dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de vorderingen in een eventuele bodemprocedure waarschijnlijk toegewezen zullen worden. De rechter oordeelde dat de omvang van het gehuurde nog niet vaststaat, waardoor niet kan worden beoordeeld of de plaats van het gehuurde gelijk blijft na de renovatie. Dit is een vereiste volgens artikel 7:220 lid 2 BW, dat bepaalt dat een huurder medewerking moet verlenen aan renovatie indien de functie en plaats van het gehuurde gelijk blijven. Aangezien dit niet kon worden vastgesteld, wees de kantonrechter de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak om de feiten in een bodemprocedure te onderzoeken, aangezien een kort geding niet geschikt is voor een diepgaand feitenonderzoek. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat eiseres de proceskosten moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente.