In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [eiseres] tot herstel van gebreken aan de woonruimte die zij huurt van [gedaagde]. De Huurcommissie had eerder de huurprijs met 40% verlaagd vanwege schimmelproblemen. [gedaagde] voerde aan dat hij herhaaldelijk heeft geprobeerd de gebreken te herstellen, maar dat [eiseres] dit belemmert, en vroeg om afwijzing van de vordering.
Tijdens de mondelinge behandeling kwamen partijen overeen dat [eiseres] de aannemer van [gedaagde] toegang zou verlenen tot de woning om de gebreken te verhelpen. Later heeft [eiseres] laten weten dat de gebreken zijn verholpen en dat zij de procedure intrekt. De kantonrechter oordeelde dat er geen inhoudelijke vordering meer overbleef, maar dat [gedaagde] nog wel recht had op proceskostenvergoeding, aangezien [eiseres] de vordering had ingetrokken.
De kantonrechter heeft [eiseres] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], vastgesteld op € 160,00, en ook in de kosten van het incident, vastgesteld op € 80,00. De uitspraak benadrukt het beginsel dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld, en dat schuldeisersverzuim kan leiden tot een afwijzing van de vordering.