ECLI:NL:RBLIM:2023:7644

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/03/322616 / JE RK 23-1685
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verlengingsverzoek ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ontwikkelingsbedreigingen

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 15 november 2023, heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] toegewezen. De minderjarige, geboren in 2009, verblijft momenteel in een residentiële behandelgroep en is sinds 11 december 2020 onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige], die een grotere ondersteuningsbehoefte heeft dan verwacht voor haar leeftijd. De moeder van [minderjarige] is niet in staat om de benodigde zorg en opvoeding te bieden, wat leidt tot spanningen en conflicten tussen hen. De kinderrechter heeft het perspectiefbesluit van de GI meegewogen in de beslissing, waarbij is geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/322616 / JE RK 23-1685
Datum uitspraak: 15 november 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg ,
hierna te noemen de GI,
gevestigd Roermond,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement,
advocaat mr. M.A. Ploemen, kantoorhoudend te Heerlen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 26 september 2023;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de raad, van 2 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 5 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • [minderjarige] , die apart is gehoord;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige] verblijft bij Salix (residentiele behandelgroep van Xonar) in Heerlen.
2.2.
[minderjarige] is sinds 11 december 2020 onder toezicht gesteld van de GI. Ze is ook sinds 11 december 2020 (deeltijd) uit huis geplaatst.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 november 2022 zijn voor het laatst zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 23 november 2022 tot 23 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI -samengevat- het volgende aangevoerd. Er is nog steeds sprake van ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] .
Bij aanvang van de ondertoezichtstelling op 17 december 2019 werd reeds een machtiging uithuisplaatsing verzocht in verband met forse overvraging van de moeder in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . In de afgelopen jaren wordt gezien dat de overvraging van de moeder toenam en de opvoedkwesties rondom [minderjarige] werden vergroot.
[minderjarige] heeft een grotere ondersteuningsbehoefte (zowel pedagogisch als sensitief/responsief gezien) dan kijkend naar haar leeftijd verwacht zou mogen worden. Voor de moeder lijkt het onmogelijk om haar verwachtingen en aanpak hierop af te stemmen, wat leidt tot spanningen en verbale ruzies tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder is zeer ambivalent richting [minderjarige] , zij wil het ene moment zeer nauw betrokken zijn, op andere momenten heeft de moeder dusdanig veel last van haar eigen emoties dat zij [minderjarige] niet kan bieden wat ze nodig heeft. Ze kiest dan voor zichzelf en rust, waardoor ze niet beschikbaar is voor [minderjarige] .
[minderjarige] wordt gezien als een uiterst kwetsbaar meisje met een fors belast verleden. [minderjarige] gaat snel over haar eigen grens en over de grenzen van anderen heen. Als zij emotioneel overvraagd wordt, uit zich dit in suïcidale uitspraken en het afzetten naar mensen om haar heen die zij in de jaren geleerd heeft te vertrouwen. In deze situatie heeft [minderjarige] nabijheid nodig en emotionele warmte. Deze vraag lijkt voor de moeder niet haalbaar en hierdoor komen [minderjarige] en de moeder voortdurend in conflict.
De moeder heeft de kans gekregen om samen met het GIB (gezin in beweging) toe te werken naar betrouwbaarheid naar [minderjarige] toe. Doen wat je zegt en zeggen wat je doet. Dit is in de afgelopen maanden niet haalbaar gebleken voor de moeder ondanks de grote inzet van hulpverlening. De moeder doet toezeggingen, maar komt deze niet na. De moeder vindt het lastig een gezagspositie te behouden, [minderjarige] overruled de moeder. De moeder heeft geen helder beeld over opbouw van omgang en komt ook afspraken hieromtrent niet structureel na. De moeder is veelal ziek, dit is voor haar de voornaamste reden om afspraken af te zeggen.
In de afgelopen weken is er besloten een uithuisplaatsing te verzoeken voor een jaar, met daarbij toegevoegd een perspectief besluit waarbij de GI niet meer terug werkt van [minderjarige] naar de moeder thuis. Dit omdat de aanvaardbare termijn verstreken is en [minderjarige] al vanaf februari 2021 niet meer thuis verblijft. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid, zij wil weten waar zij aan toe is. Rechtszaken omtrent ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zorgen bij [minderjarige] voor onrust. Dit uit ze in gedrag; uitspraken over suïcide, zichzelf pijnigen, muur opbouwen en mensen die dicht bij haar staan opnieuw op afstand zetten, liegen/manipuleren.
De GI schat in dat ondanks dat de moeder het liever niet zou willen, ook de moeder de duidelijkheid behoeft. Het zou voor meer rust kunnen zorgen als de focus gelegd wordt op goed/ gezond contact tussen [minderjarige] en de moeder. Dit wordt de inzet van de GI.
Daarnaast zal komende periode moeten worden onderzocht waar [minderjarige] heen kan gaan groeien na haar verblijf binnen Salix. Salix is een behandelgroep en er moet worden gezocht naar een plek waar [minderjarige] voor de langere termijn kan gaan ontwikkelen en positief blijven groeien.
3.3.
Ter mondelinge behandeling heeft de GI aanvullend aangegeven dat het nieuw is voor de GI dat [minderjarige] terug wil naar de moeder zoals zij in het kindgesprek met de rechter heeft aangegeven. Eerder gaf ze steeds aan niet terug te willen, dit is ook onderdeel van het perspectief besluit. De GI verzoekt het perspectiefbesluit mee te wegen in de beslissing op het onderhavige verzoek.
[minderjarige] heeft het laatste anderhalf jaar een enorme groei doorgemaakt, daar is de GI trots op. Hoewel de moeder steeds meer gevoel en emotie toont en de intenties goed zijn, is ook gebleken dat er geen ruimte is bij de moeder wat de relatie tussen haar en [minderjarige] betreft. De moeder leunt op [minderjarige] en de zorgen worden bij [minderjarige] gelegd. Van belang is dat de moeder meer ruimte geeft in de onderlinge relatie, open staat voor en meewerkt aan hulpverlening en minder bezig is met het juridiseren van problemen die zich voordoen.
[minderjarige] heeft iemand nodig die aansluit bij haar problematiek, de GI acht dat helaas niet haalbaar vanuit de moeder.
[minderjarige] zit nu op een groep, waar het goed gaat maar waar ze niet kan blijven tot haar 18e. Dat is lastig voor [minderjarige] . De GI gaat op zoek naar een plek voor [minderjarige] waar ze zich goed kan ontwikkelen en daarnaast een goed contact kan hebben met de moeder. Door het perspectiefbesluit hoopt de GI dat er rust en duidelijkheid komt voor [minderjarige] en dat de moeder de ruimte kan maken om hulpverlening aan te gaan, afspraken na te komen en te kijken naar het gedrag van [minderjarige] . De GI gunt de moeder en [minderjarige] om de goede intenties om te kunnen zetten in daden. De GI zet niet in op een gezagsbeëindiging.

4.De mening van [minderjarige]

4.1.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover apart en buiten de aanwezigheid van de overige belanghebbenden een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
4.2.
[minderjarige] heeft aangegeven dat het contact met de GI over het algemeen wel goed verloopt. Ze was wel gestresst vanwege het kledingvoorschrift gegeven door de GI en dat ze niet met de trein naar de rechtbank mocht komen.
Het gaat goed met haar, op de groep en op school. Later wil ze politie worden of als dat niet kan psychologie gaan studeren.
[minderjarige] stemt in met de voorliggende verzoeken, maar merkt op dat ze liever bij de moeder wil wonen. Hoewel ze ook weet dat dat nu niet kan, maar misschien over een jaar net als dat voor de meeste kinderen geldt. Ze vindt het fijn bij Salix, maar ze weet dat ze daar niet tot haar 18e kan blijven.
Het gaat steeds beter tussen haar en haar moeder, maar er blijven ook nog steeds problemen. De moeder doet haar best en probeert op een andere manier voor [minderjarige] te zorgen. [minderjarige] zou willen dat de moeder betrouwbaar was in het nakomen van afspraken, open staat voor hulpverlening en zaken niet juridiseert. [minderjarige] is nu een keer per maand of twee weken bij de moeder en blijft dan 5 uur. Dat gaat goed. [minderjarige] bepaalt wanneer zij gaat.

5.De standpunten

5.1.
De moeder is van mening dat ze gedemoniseerd wordt door de GI. Ze vraagt zich af waar de GI was toen [minderjarige] de GI nodig had. [minderjarige] heeft niet tijdig de juiste hulp gekregen, ze is van plek naar plek verplaatst.
De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat de moeder het niet persoonlijk bedoelt, ze is heel betrokken. De moeder in behandeling is geweest bij een psycholoog, daar is vastgesteld dat er sprake is van een aandachtstoornis en chaotisch gedrag. De moeder begrijpt de teleurstelling bij [minderjarige] , maar ze doet haar best om aan te sluiten bij [minderjarige] . Als [minderjarige] de moeder vraagt te helpen bijvoorbeeld financieel doet de moeder dat, omdat de GI daarin niet voorziet terwijl de GI dat wel zou moeten in de ogen van de moeder en ondanks dat daar afspraken over zijn. De moeder heeft zich opengesteld voor GIB, dit staat nog in de kinderschoenen. De moeder wil het liefst dat [minderjarige] weer thuis komt wonen en dat daarbij hulpverlening wordt ingezet en ze handvaten krijgt aangereikt.
Voor nu dient er beslist te worden op het voorliggende verzoek, met het nadrukkelijk verzoek het perspectiefbesluit niet mee te wegen in de beslissing. Nu [minderjarige] aangeeft dat ze op termijn terug bij de moeder wil wonen en de moeder dat ook wil, dient daar nu naar gekeken te worden.

6.De beoordeling

Het advies van de raad

6.1.
Op grond van artikel 1:265j lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gaat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de GI vergezeld van een advies van de raad met betrekking tot de verlenging van die ondertoezichtstelling, indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd. De raad heeft bij voormeld advies van 2 oktober 2023 geadviseerd de maatregelen voor de verzochte termijn toe te wijzen.
Het juridisch kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
6.2.
Op grond van artikel 1:260 in samenhang gelezen met artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de duur van een ondertoezichtstelling verlengen, indien de minderjarige nog zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
6.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 1 BW in samenhang gelezen met artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Een verlenging kan telkens ten hoogste voor een jaar worden uitgesproken.
Het Perspectiefbesluit.
6.4.
In het kader van de verzoeken heeft de GI ter zitting toegelicht dat haar verzoek eveneens vraagt om een beoordeling van het door de GI op 22 september 2023 genomen perspectiefbesluit. De moeder wenst niet dat dit besluit in de beoordeling wordt betrokken.
6.5.
De vraag die allereerst voorligt is of het perspectiefbesluit van de GI van 22 september 2023(bijlage 7 bij het verzoek) bij de beoordeling van de verlenging van de ondertoezichtstelling en vooral de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden betrokken (HR 1 september 2023; ECLI:NL:HR:2023:1148). De GI en de moeder verschillen hierover van mening.
6.6.
De kinderrechter overweegt dat de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3.4 voor zover hier relevant heeft overwogen:
‘Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige zal ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (art. 1:260 en 1:265c lid 2 BW). Het verlengen van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is immers in beginsel alleen toelaatbaar indien er zicht is op terugkeer naar de ouder(s). In dit kader zal de kinderrechter zich dus een oordeel moeten vormen over het opgroeiperspectief van de minderjarige.’
6.7.
De GI heeft naar voren gebracht dat het niet de bedoeling is dat er een verzoek tot gezagsbeëindiging wordt gedaan. Het standpunt van de GI is dat het opgroeiperspectief niet bij de moeder thuis ligt en dus niet meer gewerkt wordt naar thuisplaatsing omdat de GI niet meer verwacht dat de moeder binnen een voor [minderjarige] , gelet op haar persoon en haar ontwikkeling aanvaardbare termijn, zelf in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Dit raakt de gronden van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing die immers tot doel hebben dat er gewerkt wordt naar thuisplaatsing waarbij de moeder de verzorging en opvoeding weer zelfstandig uitvoert.
De kinderrechter is van oordeel dat dit besluit dus meegewogen moet worden in de beoordeling zonder dat dit verder in het dictum tot uitdrukking komt.
Wat betekent dit voor de beoordeling van de verzoeken
6.8.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt zonder meer dat een verlenging van de maatregelen nodig is. Hoewel [minderjarige] afgelopen periode een grote groei heeft laten zien is ter zitting duidelijk naar voren gekomen dat de moeder alles buiten zichzelf legt en niet inziet dat ook zij stappen moet maken. Hoewel dat de moeder deels niet verweten kan worden, door de stoornissen die bij haar volgens eigen zeggen zouden zijn vastgesteld (chaos en aandachtstoornis), is de moeder niet in staat te kijken naar hetgeen [minderjarige] nodig heeft maar is zij vooral met zichzelf bezig en wat anderen al dan niet fout hebben gedaan. De moeder gaat daarbij ook voorbij aan het feit dat de situatie is ontstaan mede door haar toedoen en de oorsprong van de o.a. grote ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] gelegen is in de opvoedsituatie zoals die bij de moeder was toen [minderjarige] daar nog woonde. De moeder is niet in staat, en dat al gedurende een aantal jaren niet, [minderjarige] een responsieve opvoeding te geven die aan haar ondersteuningsbehoefte voldoet. Door het gebrek aan zelfinzicht en de voortdurende overvraging, mogelijk mede veroorzaakt door de stoornissen die bij de moeder zouden zijn vastgesteld, is het ook niet te verwachten dat daarin een grote verbetering gaat optreden. In zoverre kan de kinderrechter de visie en koers van de GI zoals neergelegd in het perspectief besluit volgen. Dat laat onverlet dat indien toch blijkt dat de moeder met hulpverlening in staat zal zijn beter aan te sluiten bij [minderjarige] er een uitbreiding van contacten zal kunnen plaatsvinden zoals ook de GI voor ogen staat. [minderjarige] heeft echter een meer dan gemiddelde behoefte aan een veilige, voorspelbare en betrouwbare opvoedingsomgeving en een ouder die in staat is responsief te reageren. Daartoe lijkt de moeder niet in staat en ervaart [minderjarige] haar als onbetrouwbaar zodat het volledig wonen bij de moeder niet mogelijk lijkt.
6.9.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling en hetgeen hiervoor is overwogen is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, dit is ook niet weersproken. Deze ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de kindeigen problematiek van [minderjarige] ten gevolge waarvan ze meer dan haar leeftijd verwacht ondersteuningsbehoefte heeft zowel pedagogisch als sensitief/responsief. Gebleken is dat de moeder dit niet kan geven, mede door haar eigen problematiek.
6.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de kinderrechter de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] eveneens noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding voor de duur van de ondertoezichtstelling.
[minderjarige] is al enkele jaren uit huis geplaatst. De moeder is gelet op haar persoonlijke problematiek, al langere tijd niet in staat om de (volledige) zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Zowel [minderjarige] als de moeder geven dat ook aan waarbij beiden een logische en invoelbare wens hebben dat dit wel ooit mogelijk zal zijn. [minderjarige] wil immers net als de meeste kinderen gewoon thuiswonen maar ziet in dat dat nu niet mogelijk is. Thuisplaatsing van [minderjarige] acht de kinderrechter dan ook niet in het belang van [minderjarige] . De kinderrechter acht verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van belang, waarbij de aandacht nu gericht moet zijn op het verbeteren en waar mogelijk uitbreiden van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] .
6.11.
Hoewel door het perspectiefbesluit zoals het er thans ligt niet meer ingezet wordt op thuisplaatsing terwijl dat wel het impliciete doel is van de maatregelen zou het in strijd zijn met de belangen van [minderjarige] als op dit punt naar de letter van de wet zou worden geoordeeld.
6.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal toewijzen. Gezien de ernst van de ontwikkelingsbedreiging en hetgeen hiervoor is overwogen zal dit voor de duur van een jaar zijn.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , met ingang van 23 november 2023 voor de duur van een jaar tot 23 november 2024;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 23 november 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 23 november 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023, in aanwezigheid van de griffier.
mw
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.