Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis in incident gewezen in de zaak met zaaknummer C/03/331952 / HA ZA 24-286. In deze procedure vorderde de gedaagde in conventie, eiser in reconventie en eiser in het incident, dat de hoofdzaak zou worden gevoegd met een andere aanhangige zaak bij dezelfde rechtbank, met zaaknummer C/03/322437 / FA RK 23-3582. De eiseres in conventie, verweerster in reconventie en verweerster in het incident, heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het voegen van een dagvaardingsprocedure met een verzoekschriftprocedure. Artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreft enkel dagvaardingsprocedures, terwijl de andere procedure met een verzoekschrift is ingeleid. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot voeging niet kan worden toegewezen, en de rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde in conventie afgewezen.
Daarnaast is de gedaagde in conventie veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 614,-. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdzaak op de rol zal komen van 23 oktober 2024 voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van de eiseres in conventie. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn.