ECLI:NL:RBLIM:2024:10082

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/03/323927 / HA ZA 23-479
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens tekortkoming in lastgevingsovereenkomst met betrekking tot bitcoins

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 20 november 2024, staat de tekortkoming in de nakoming van een lastgevingsovereenkomst centraal. Eiser, een vriend van gedaagde 1, had in maart 2020 een overeenkomst gesloten waarbij gedaagde 1 zich verbond om met het geld van eiser bitcoins aan te schaffen en deze op een ledger te plaatsen. Eiser heeft in totaal € 48.940,00 overgemaakt aan gedaagde 1 voor de aankoop van bitcoins. Echter, bij controle in oktober 2021 bleek dat de bitcoins niet op de ledger stonden. Eiser heeft gedaagde 1 schriftelijk in gebreke gesteld, maar gedaagde 1 heeft aansprakelijkheid afgewezen, met als argument dat er sprake was van een hack die de bitcoins onbereikbaar maakte.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een lastgevingsovereenkomst en dat gedaagde 1 tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe, waaronder een vervangende schadevergoeding van € 176.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast wordt gedaagde 1 veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en beslagkosten. De vorderingen in reconventie van gedaagden worden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat het conservatoire beslag terecht is gelegd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/323927 / HA ZA 23-479
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] dan wel samen [gedaagden]
advocaat: mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 oktober 2023 met productie 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met productie 1 tot en met 29;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van mr. Van Veen-Oudenaarden met productie 30 tot en met 32;
- de akte overlegging producties van mr. Zuidema met productie 16 tot en met 18;
- de akte overlegging producties van mr. Van Veen-Oudenaarden met productie 33;
- de akte overlegging producties van mr. Zuidema met productie 19;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 augustus 2024, met daarbij de spreekaantekeningen van de advocaten van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn al lange tijd bevriend met elkaar.
2.2.
[gedaagde 1] heeft hobbymatig wel eens bitcoins aangeschaft.
2.3.
In maart 2020 hebben [eiser] en [gedaagde 1] met elkaar afgesproken dat [gedaagde 1] bitcoins zou aanschaffen met het geld van [eiser] . [gedaagde 1] zou de aangeschafte bitcoins op een ledger plaatsen voor [eiser] en de ledger aan hem ter beschikking stellen.
2.4.
[eiser] heeft op 5 maart, 6 maart, 12 maart en 16 maart 2020 verschillende geldbedragen van in totaal € 48.940,00 overgemaakt aan [gedaagde 1] .
2.5.
Op 5 maart 2020 heeft [gedaagde 1] een ledger aangekocht voor [eiser] .
2.6.
[gedaagde 1] heeft op 6 maart, 7 maart, 13 maart en 2 juni 2020 in totaal 6,4 bitcoins aangeschaft voor [eiser] . Hij heeft [eiser] hiervan op de hoogte gehouden via Whatsapp.
2.7.
In juni 2021 heeft [gedaagde 1] de ledger overgedragen aan [eiser] .
2.8.
Op 15 oktober 2021 heeft [gedaagde 1] via Whatsapp aan [eiser] laten weten dat hij de ledger van [eiser] graag wil controleren, omdat [gedaagde 1] zijn eigen litecoins niet op zijn ledger ziet staan. Partijen zijn er bij controle achtergekomen dat de door [gedaagde 1] aangeschafte bitcoins niet op de ledger van [eiser] staan.
2.9.
Op 24 november 2021 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde 1] schriftelijk in gebreke gesteld, hem gesommeerd tot nakoming van de overeenkomst die partijen hebben gesloten en hem medegedeeld dat [gedaagde 1] aansprakelijk wordt gehouden voor de door [eiser] geleden schade en nog te lijden schade.
2.10.
Op 13 januari 2022 heeft de advocaat van [gedaagde 1] schriftelijk laten weten dat [gedaagde 1] geen aansprakelijkheid aanvaardt.
2.11.
Op 16 februari 2023 heeft de advocaat van [eiser] opnieuw een bericht aan [gedaagde 1] gestuurd, waarin de onderzoeksresultaten van [naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , worden gedeeld. De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde 1] verzocht om de aangeschafte 6,4 bitcoins te verschaffen aan [eiser] , en als dat niet meer mogelijk is opnieuw 6,4 bitcoins aan te schaffen en op te slaan op de ledger van [eiser] .
2.12.
De advocaat van [gedaagde 1] heeft op 11 april 2023 opnieuw schriftelijk laten weten dat [gedaagde 1] alle aansprakelijkheid afwijst.
2.13.
Op 23 augustus 2023 heeft de advocaat van [eiser] per brief laten weten dat [eiser] vervangende schadevergoeding vordert en niet langer nakoming in de vorm van het verschaffen van bitcoins.
2.14.
Op 24 augustus 2023 heeft de advocaat van [gedaagde 1] nogmaals laten weten dat alle aansprakelijkheid wordt afgewezen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tegen een behoorlijk bewijs van kwijting uit hoofde voormeld aan [eiser] te betalen de somma € 404.837,00, althans subsidiair de somma van € 344.640,00, nog meer subsidiair de somma van € 193.820,00, nog meer subsidiair de somma van € 176.000,00 althans nog meer subsidiair tot betaling als schadevergoeding van de inleg groot € 48.940,00, danwel een zodanige vervangende schadevergoeding als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 2021, althans vanaf de dag der aanzegging, zijnde 16 februari 2023, althans vanaf de dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening,
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting uit hoofde voormeld aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten groot € 3.799,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder tevens begrepen de kosten van de conservatoire beslaglegging en tot betaling van de nakosten tot het forfaitaire bedrag, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de forfaitaire verhoging, waarbij betaling van de proceskosten en de nakosten dient te geschieden binnen zeven dagen, althans een door de rechtbank bepaalde redelijke termijn, na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] ook over de proceskosten en de nakosten wettelijke rente ex artikel 6:199 BW is verschuldigd.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat er tussen [eiser] en [gedaagde 1] een overeenkomst van opdracht, meer specifiek een lastgevingsovereenkomst, tot stand is gekomen, waarbij [gedaagde 1] zich heeft verbonden om voor [eiser] bitcoins aan te schaffen en deze aan hem ter beschikking te stellen. [gedaagde 1] heeft niet voldaan aan deze verplichting. Dit betekent dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Deze tekortkoming moet aan [gedaagde 1] worden toegerekend. Nu de bitcoins niet aan [eiser] ter beschikking zijn gesteld kan hij ze niet te gelde maken en lijdt [eiser] schade. [gedaagde 1] is gehouden om vervangende schadevergoeding te betalen.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] betwisten dat sprake is van enige overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 2] . [gedaagden] betwisten voorts dat [gedaagde 1] zijn verplichtingen niet zou zijn nagekomen. Volgens [gedaagden] is er sprake geweest van een vriendendienst dan wel lastgeving tussen partijen, waarbij het economische risico altijd bij [eiser] is blijven liggen en [gedaagde 1] zijn verplichtingen is nagekomen door rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagden] voeren daarnaast het verweer dat sprake is geweest van een hack, waardoor niet aan [gedaagde 1] kan worden toegerekend dat de bitcoins niet aan [eiser] ter beschikking zijn gesteld. Ten slotte betwisten [gedaagden] op diverse gronden de door [eiser] gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: oordeelt dat de beslagen ten laste van [gedaagde 1] zijn opgeheven, dan wel als opgeheven dienen te worden beschouwd;
  • subsidiair: [eiser] veroordeelt binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, alle door hem ten laste van [gedaagde 1] gelegde conservatoire beslagen op te heffen, opgeheven te houden en geen nieuwe beslagen te leggen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 en € 500,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
3.6.
[gedaagden] leggen aan de vorderingen ten grondslag dat zij niet aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de door [eiser] gestelde schade en dat het conservatoire beslag moet worden opgeheven.
3.7.
[eiser] voert het verweer dat de vorderingen in conventie geheel dan wel deels gegrond zijn, dat [eiser] conservatoir beslag mocht leggen en dat de vorderingen in reconventie daarom dienen te worden afgewezen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
In deze zaak draait het, in de kern begrepen, om het antwoord op de vraag of [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van een verbintenis. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De vorderingen tegen [gedaagde 2] zullen worden afgewezen
4.2.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat tussen [eiser] en [gedaagde 2] enige overeenkomst bestaat of heeft bestaan op basis waarvan [gedaagde 2] gehouden was bitcoins voor [eiser] aan te schaffen. Bovendien heeft de advocaat van [eiser] ter zitting verklaard dat hij de vorderingen tegen [gedaagde 2] wenst in te trekken. Die intrekking heeft echter formeel niet plaatsgevonden, omdat de advocaat van [gedaagde 2] ter zitting heeft laten weten daarmee niet in stemmen anders dan na betaling van een proceskostenveroordeling aan [gedaagde 2] . Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen tegen [gedaagde 2] afwijzen. Over een eventuele proceskostenveroordeling van [gedaagde 2] zal de rechtbank hierna beslissen.
Tussen [eiser] en [gedaagde 1] is een lastgevingsovereenkomst tot stand gekomen
4.3.
Volgens artikel 7:414 BW is lastgeving de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. De overeenkomst kan de lasthebber verplichten te handelen in eigen naam of in naam van de lastgever.
4.4.
Partijen zijn het in er ieder geval over eens dat zij hebben afgesproken dat [eiser] geld zou overmaken aan [gedaagde 1] , dat [gedaagde 1] met dat geld bitcoins zou aanschaffen, dat [gedaagde 1] voor [eiser] een ledger zou aanschaffen, dat [gedaagde 1] de aangeschafte bitcoins op de ledger zou plaatsen en de ledger ten slotte ter beschikking zou stellen aan [eiser] . [gedaagde 1] heeft zich jegens [eiser] verbonden om deze afspraken na te komen. De rechtbank oordeelt dat daarmee sprake is van een lastgevingsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] .
[gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
4.5.
Het staat vast dat [eiser] in maart 2020 € 48.940,00 heeft overgemaakt aan [gedaagde 1] . [eiser] heeft daarmee aan zijn verplichting voldaan. Het staat ook vast dat de ledger die [eiser] van [gedaagde 1] heeft ontvangen, leeg is. Dit betekent dat [gedaagde 1] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om een ledger met daarop de voor [eiser] aangeschafte bitcoins aan hem ter beschikking te stellen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de lastgevingsovereenkomst.
De tekortkoming wordt toegerekend aan [gedaagde 1]
4.6.
De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde 1] dat sprake is geweest van een hack als een beroep op overmacht in de zin van artikel 6:75 BW. Dit is een bevrijdend verweer. Dit betekent dat [gedaagde 1] de stelplicht en bewijslast draagt van de feiten, waaruit volgt dat sprake is geweest van een hack.
4.7.
[gedaagde 1] stelt dat sprake is geweest van een hack, in de zin dat door hem aangeschafte bitcoins niet op de ledger zijn geplaatst, omdat op zijn computer zogenaamde clipper-malware zou hebben gestaan. Volgens [gedaagde 1] is clippermalware (kwaadaardige) software die herkent dat er bitcoins op de computer aanwezig zijn. Wanneer de bitcoins vervolgens op de ledger worden gezet, moet een beveiligingscode die op of via de Ledger Live app gegenereerd wordt gelijk zijn aan de code op de ledger zelf. Bij het kopiëren van die code komt deze op het klembord van de computer terecht. Vervolgens zorgt de malware ervoor dat de code op het klembord wordt gewijzigd naar een code die verwijst naar het adres van een hacker. De bitcoins komen, nadat de code wordt ingevuld, dan niet op de eigen ledger terecht, maar bij de hacker, aldus [gedaagde 1] .
4.8.
[eiser] betwist, onder verwijzing naar rapporten van deskundigen, dat sprake is geweest van hack, waardoor de bitcoins niet op de ledger terecht zouden zijn gekomen.
4.9.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] , los van de vraag of een hack, zoals door hem gesteld, aan toerekening van de tekortkoming in de weg zou staan, niet aan de op hem rustende stelplicht in het kader van dit bevrijdende verweer heeft voldaan. Onvoldoende is vast komen te staan dat sprake is geweest van een hack, zoals aangevoerd door [gedaagde 1] . Weliswaar heeft [gedaagde 1] gesteld dat het voor hackers mogelijk is om op of via de Ledger Live App gegenereerde codes in een klembord te wijzigen, hij heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat in deze specifieke situatie daadwerkelijk sprake is geweest van een hack. Het had bijvoorbeeld in dit verband op zijn weg gelegen om zijn computer door een deskundige te laten onderzoeken op sporen van deze hack. Bovendien volgt uit het rapport van [naam 1] dat een hack onwaarschijnlijk is, gelet op de procedures die gelden bij overschrijving van bitcoins naar een ledger. De rechtbank oordeelt dan ook dat de tekortkoming moet worden toegerekend aan [gedaagde 1] .
[gedaagde 1] moet een vervangende schadevergoeding van € 176.000,00 betalen
4.10.
Nu vaststaat dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de lastgevingsovereenkomst en dit aan hem kan worden toegerekend, moet de rechtbank beoordelen of en zo ja, welke vervangende schadevergoeding door [gedaagde 1] moet worden betaald. [eiser] heeft immers bij brief van 23 augustus 2023 de verbintenis tot nakoming omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding volgens artikel 6:87 lid 1 BW.
4.11.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat [eiser] in oktober 2021 op enige wijze aan [gedaagde 1] kenbaar heeft gemaakt dat hij de bitcoins te gelde wilde maken. Pas op 23 augustus 2023 heeft [eiser] voor het eerst via de omzettingsverklaring kenbaar gemaakt dat hij een vervangende schadevergoeding wenste in plaats van bitcoins. De rechtbank zal daarom het moment van het uitbrengen van de omzettingsverklaring als uitgangspunt nemen voor de bepaling van de hoogte van de vervangende schadevergoeding. De waarde van de bitcoin op dat moment bedroeg volgens [eiser] € 27.500,00 en dat is op zichzelf niet betwist door [gedaagde 1] .
4.12.
Daarbij geldt tevens dat niet is gebleken dat [eiser] en [gedaagde 1] afspraken hebben gemaakt over het aantal bitcoins of over de periode waarin die bitcoins aangekocht moesten worden door [gedaagde 1] . De rechtbank kan [eiser] dan ook niet volgen in zijn stelling dat [gedaagde 1] 7,048 bitcoins had moeten aanschaffen voor [eiser] . [eiser] heeft immers zelf opdracht gegeven aan [gedaagde 1] om te wachten met het aankopen van bitcoins. De rechtbank zal de aangekochte 6,4 bitcoins als uitgangspunt nemen voor bepaling van de hoogte van de vervangende schadevergoeding.
4.13.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een vervangende schadevergoeding van (6,4 x € 27.500,00 =) € 176.000,00 toewijzen. De wettelijke rente wordt, zoals gevorderd, toegewezen vanaf 24 december 2021, nu daartegen geen separate betwisting is gericht.
[gedaagde 1] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
4.14.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 3.799,19 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 2.535,00 bij € 176.000,00 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 2.535,00 toe.
De beslagkosten
4.15.
[eiser] vordert [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv deels toewijsbaar, met inachtneming van het navolgende. Het gevorderde griffierecht voor het indienen van het beslagrekest wordt afgewezen, omdat dit al is verrekend met het griffierecht in deze procedure. De vordering tot betaling van de verschotten (explootkosten) wordt eveneens afgewezen, omdat [eiser] de kosten van de verschotten niet heeft onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de bepaling van het salaris advocaat af te wijken van het liquidatietarief. [gedaagde 1] moet daarom wel € 3.502,00 voor het salaris van de advocaat (1,0 punt × € 3.502,00) betalen.
De proceskosten
4.16.
[eiser] heeft ongelijk gekregen in de vordering tegen [gedaagde 2] , maar heeft grotendeels gelijk gekregen in de vordering tegen [gedaagde 1] . Om die reden oordeelt de rechtbank dat de proceskosten over en weer gecompenseerd moeten worden, in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] procederen immers bij dezelfde advocaat en hebben ook gezamenlijk één conclusie van antwoord ingediend.
In reconventie
De vorderingen in reconventie worden afgewezen
4.17.
Nu uit de beoordeling in conventie is gebleken dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de lastgevingsovereenkomst en vervangende schadevergoeding aan [eiser] moet betalen, oordeelt de rechtbank dat het conservatoir beslag terecht is gelegd. De vorderingen in reconventie worden daarom afgewezen.
De proceskosten
4.18.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in reconventie betalen. De vordering in reconventie vloeit voort uit de het verweer in conventie, zodat het salaris advocaat wordt gehalveerd. De proceskosten worden begroot op € 614,00 (2 punten × factor 0,5 x € 614,00).

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van €176.000,00 , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 2.535,00 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 18 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.502,00,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde 1] af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 614,00 te betalen
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Steijvers en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.