ECLI:NL:RBLIM:2024:10223

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11299072 \ CV EXPL 24-4859
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot kort geding tot ontruiming van een loods; ontvankelijkheid van eiseres

In deze zaak vordert eiseres in kort geding ontruiming van twee bedrijfsruimten die door gedaagde worden gehuurd. De huurovereenkomst is mondeling aangegaan en gedaagde heeft deze per 1 februari 2025 opgezegd. Eiseres stelt dat gedaagde tekortschiet in de nakoming van de verplichtingen en dat er een spoedeisend belang is voor de ontruiming, omdat de relatie tussen partijen verstoord is en het pand verzekerd moet blijven. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een spoedeisend belang en voert aan dat er geen tekortkomingen zijn die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang en verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering. Tevens wordt eiseres veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11299072 \ CV EXPL 24-4859
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 1],
te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres 2],
te [woonplaats 3] ,
4.
[eiser 2],
te [woonplaats 4] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. S.L. Smits-Emons,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Debije.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 17 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van [eisers]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 1 februari 2024 van [eisers] de bedrijfsruimte aan de [adres 2] te [plaats] en de bedrijfsruimte aan het [adres 1] te [plaats] .
2.2.
De huurovereenkomst is mondeling aangegaan. Partijen hebben in elk geval vanaf 7 april 2024 gesproken over het op schrift zetten van de huurovereenkomst.
2.3.
[gedaagde] betaalt vanaf 1 februari 2024 € 2.100,00 aan huur.
2.4.
[gedaagde] heeft de huurovereenkomsten per 1 februari 2025 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - ontruiming van de bedrijfsruimten aan het [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . Ook vordert [eisers] te bepalen dat [gedaagde] gehouden blijft de verschuldigde huurpenningen te voldoen totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd en tot betaling van de kosten van de gemachtigde ad € 1.903,50, de proces- en nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eisers] legt -samengevat -aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen en in strijd met artikel 7:213 BW heeft gehandeld. [gedaagde] heeft toegezegd de huurovereenkomst op schrift te tellen, maar heeft dit nagelaten. Daarna heeft zij geweigerd de door [eisers] opgestelde huurovereenkomst te ondertekenen.
Verder is meermaals gebleken dat de verklaringen van [gedaagde] niet overeenkomen met haar gedragingen. Volgens [eisers] is er aantoonbaar onjuist verklaard. Het contract voor de levering van water is pas op 30 augustus 2024 bij WML afgesloten en dit is veel te laat. Dit geldt ook voor de energiecontracten. Ook weigert [gedaagde] om mee te werken aan een keuring van het pand door de verzekeraar, zodat [eisers] het risico loopt dat de panden onverzekerd raken.
3.3.
Tot slot geldt dat [eisers] door [naam] is bedreigd, althans dat hij zich bedreigd voelt.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. In de eerste plaats betwist [gedaagde] dat [eisers] een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft. Voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat er wel een spoedheid belang is heeft zij het volgende aangevoerd. Het is wel zo dat [gedaagde] is gevraagd om een huurcontract op te stellen maar door een ziekenhuisopname van [naam] is dit er niet (meteen) van gekomen. Op het aanbod van de gemachtigde van [eisers] om het huurcontract op te stellen is positief gereageerd, maar toen bleek dat partijen het over een aantal essentialia niet eens waren. Verder betwist [gedaagde] geen energiecontract te hebben afgesloten. Het was alleen zo dat door een verkeerde registratie bij Essent het steeds lastig bleek om voor het betreffende adres een contract te sluiten. Over de verzekeraar merkt [gedaagde] op dat het geen enkel probleem is om een inspectie uit te voeren. [eisers] heeft de sleutels en kan het pand betreden. Ook zijn er altijd medewerkers aanwezig die de toegang kunnen verlenen.
Verder betwist [gedaagde] dreigementen te hebben geuit.
Voor zover er al tekortkomingen zijn, rechtvaardigen die geen ontbinding van de huurovereenkomst.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is [eisers] ontvankelijk in zijn vorderingen?
4.1.
Gelet op het primaire verweer van [gedaagde] zal de kantonrechter eerst moeten beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang. Een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming is immers een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.2.
Voor toewijzing van de ontruiming in kort geding is in beginsel vereist dat van de verhuurder niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, en dat in zodanige mate aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden beëindigd, of dat in de bodemprocedure wordt vastgesteld dat de huurovereenkomst is geëindigd, en de huurder tot ontruiming zal worden veroordeeld. Gelet hierop moet worden beoordeeld of het in de gegeven omstandigheden – rekening houdend met de belangen van beide partijen – gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen door de ontruimingsvordering bij wijze van voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.3.
Desgevraagd heeft [eisers] op de mondelinge behandeling aangegeven dat het spoedeisend belang erin gelegen is dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord. [eisers] woont in een woonunit op het terrein waarop ook de loods staat en partijen komen elkaar steeds tegen. Escalatie is daarom uit niet te sluiten. Ook het belang van een verzekerd pand weegt zwaar. De panden zijn nu nog verzekerd, maar de verzekeraar heeft aangegeven dat, indien hij niet de juiste informatie krijgt, het pand niet langer verzekerd is. Het risico is dat er iets gebeurd en dat er dan geen vergoeding bestaat, is te groot.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang dat maakt dat het oordeel in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Het spoedeisend belang is volgens [eisers] primair daarin gelegen dat er sprake zou zijn van een verstoorde relatie tussen de directeur van [gedaagde] en [eisers] en dat hij bang is dat er een moment komt dat een escalatie plaats zal vinden. Nog los van de inhoudelijke vraag of dit – zo er sprake is van een verstoorde relatie – een ontbinding van een huurovereenkomst kan opleveren, heeft [eisers] niet, althans niet deugdelijk, onderbouwd dat deze verstoorde relatie tot een escalatie kan leiden. Het had op de weg van [eisers] gelegen om, in het licht van de betwisting, zijn stelling dat sprake is van een spoedeisend belang, nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten. Dit klemt temeer nu de vermeende animositeit tussen de directeur en [eisers] niet zonder meer kan leiden tot een ontbinding van een huurovereenkomst met een rechtspersoon, wat [gedaagde] nu eenmaal is.
Ook het gestelde over de verzekering leidt niet tot de vereiste spoedeisendheid. Het pand of de panden zijn nu nog verzekerd en [eisers] heeft niet onderbouwd aangetoond dat daarin op korte termijn een wijziging komt. Dat [eisers] daarom niet de bodemprocedure kan afwachten, staat niet vast.
4.5.
De conclusie is daarom dat [eisers] niet kan worden ontvangen in zijn vordering wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
Ten overvloede
4.6.
In het geval vooralsnog was aangenomen dat er wel sprake was van een spoedeisend belang, dan geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat voorshands niet gesteld noch gebleken is dat de vermeende tekortkomingen – zo die al zouden kunnen worden aangenomen – in een bodemprocedure zouden leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst. De gestelde tekortkomingen – voor zover deze al vast zouden komen te staan – zijn van een geringe omvang en rechtvaardigen voorshands geen ontbinding van de huurovereenkomst. Aan de hoofdverplichting, het betalen van de huur, wordt voldaan en de verwijten die [eisers] [gedaagde] maakt gaan enkel om bijkomende randvoorwaarden.
Proceskosten
4.7.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.
plg