In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 10 juli 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege ernstige zorgen over de psychische toestand van de moeder en haar verleden, die een risico vormen voor de ontwikkeling van het ongeboren kind. De moeder, die in verwachting is, heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de zorgen die door de Raad zijn geuit en heeft haar recht op privacy ingeroepen. De kinderrechter heeft de procedure gevolgd en een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de veiligheid van het ongeboren kind ernstig zijn en dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet voldoende is gebleken. Daarom is besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden, met de hoop dat de moeder zal samenwerken met de betrokken instanties. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.