ECLI:NL:RBLIM:2024:10292

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
C/03/332519 / JE RK 24-1102
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van de bescherming van de ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 10 juli 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege ernstige zorgen over de psychische toestand van de moeder en haar verleden, die een risico vormen voor de ontwikkeling van het ongeboren kind. De moeder, die in verwachting is, heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de zorgen die door de Raad zijn geuit en heeft haar recht op privacy ingeroepen. De kinderrechter heeft de procedure gevolgd en een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de veiligheid van het ongeboren kind ernstig zijn en dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet voldoende is gebleken. Daarom is besloten om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden, met de hoop dat de moeder zal samenwerken met de betrokken instanties. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Roermond
Zaaknummer: C/03/332519 / JE RK 24-1102
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Limburg, locatie Roermond,
hierna te noemen de Raad,
over
HET ONGEBOREN KIND [naam ongeboren kind],
hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. D. van Sas, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 juli 2024;
  • de emailberichten van de moeder van 5 juli 2024, 8 juli 2024 en 9 juli 2024.
1.2.
De Raad heeft verzocht de beschikking aanstonds af te geven, zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden, omdat zij van mening zijn dat het horen van belanghebbenden niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige (art. 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv). De kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat sprake was van een situatie waarin een mondelinge behandeling niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar van het ongeboren kind. De kinderrechter heeft besloten dat er pas op het verzoek wordt beslist nadat de verzoeker en de belanghebbenden zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling en nadat deze behandeling heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft daarom geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om direct te beslissen. De kinderrechter heeft in de naar voren gekomen zorgen wel aanleiding gezien om de zaak met voorrang in te plannen voor een mondelinge behandeling.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met toepassing van artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan, waarbij aan de verschenen belanghebbenden de beslissing en de belangrijkste gronden van de beslissing zijn medegedeeld. Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De moeder is op dit moment in verwachting van het ongeboren kind. Het gezag over het ongeboren kind zal na de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing heeft de Raad het volgende aangevoerd. Uit de gemelde zorgen komt naar voren dat de moeder in verwachting is. Zij is op 10 augustus 2024 uitgerekend. Veilig Thuis maakt zich ernstige zorgen over het nog ongeboren kind voortkomende uit de psychische toestand van de moeder, het belast verleden van moeder, het ontbreken van steunend netwerk, een veelvoud aan meldingen die al bij Veilig Thuis zijn binnengekomen en de manieren waarop moeder voor veiligheid voor haarzelf en haar baby acht te zorgen. De moeder heeft de beleving zichzelf en haar nog ongeboren kind te moeten beschermen. Een voorbeeld hiervan is dat zij haar veilige woning verlaat om met een stanleymes naar een plein te lopen om de confrontatie aan te gaan met een groep jeugd. Er is gepoogd om hulpverlening in het vrijwillig kader op te starten (CJG, Voorzorg en Anacare), maar dit is niet van de grond gekomen. De moeder staat niet open voor deze hulpverlening en geeft aan een tweejarig traject te lang te vinden. Zij geeft tevens aan niet over een hulpvraag te beschikken en de zorg volledig zelf te kunnen dragen zodra de baby geboren is. De Raad vindt de situatie van het nog ongeboren kind dusdanig risicovol dat een voorlopige ondertoezichtstelling nodig is. Dit om in ieder geval datgene te kunnen doen dat nodig is om ernstig gevaar voor het nog ongeboren kind af te kunnen wenden. Door verbinding met betrokken instanties te kunnen maken, te komen tot uitwisseling van informatie tussen de betrokken instanties, het veiligheidsplan te concretiseren en monitoren, een geboorteplan op te stellen en afspraken te maken voor, voor-tijdens en na de bevalling. Dit alles zodat het nog ongeboren kind in ieder geval zo veilig als mogelijk ter wereld kan komen. Omdat het probleembesef en inzicht van moeder op de risico’s voor haar nu nog ongeboren kind ontbreekt, haar handelen op dit moment hierop niet gericht is en zij niet bereid is om hier in een vrijwillig kader aan mee te werken, is het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging middels een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk. Mede gelet op de korte termijn die rest tot de vermoedelijke geboortedatum is het nodig dat hulp, om het nu nog ongeboren kind veilig ter wereld te laten komen, zo spoedig als mogelijk wordt gerealiseerd.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad het volgende aangevoerd. De Raad geeft aan niet zeker te zijn of de zorgen rondom de moeder terecht en/of nog actueel zijn. Het is echter tot nu toe niet gelukt om daar zicht op te krijgen, omdat de moeder onvoldoende meewerkt. Dat de moeder aangeeft dat het goed met haar gaat en dat ze geen hulpverlening nodig heeft, is voor de Raad onvoldoende om de aangekaarte zorgen opzij te schuiven. Met de zorgen die naar voren zijn gekomen, maakt de Raad zich namelijk zorgen over de veiligheid van het ongeboren kind. Wanneer het kind geboren is, is het volledig afhankelijk van de moeder. De Raad is ervan overtuigd dat de intentie van de moeder goed is en dat ze goed voor de baby wil zorgen. Ook wil de Raad ook benoemen dat bij het huisbezoek is gezien dat de moeder alles in huis heeft voor de baby. De Raad is echter van mening dat de zorgen goed onderzocht moeten worden om zicht te krijgen op de situatie van de moeder en dus ook de situatie waarin het ongeboren kind zal opgroeien.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder geeft aan dat zij het niet eens is met wat er in het verzoekschrift geschreven staat. Er staan dingen in beschreven van jaren geleden die nu niet meer aan de orde zijn en dingen die gewoonweg niet kloppen. Ook zijn er verslagen van de jeugdzorg opgenomen in het verzoek, terwijl de moeder vorig jaar haar hele jeugdzorgdossier heeft laten vernietigen. De moeder is van mening dat hiermee haar recht op privacy is geschonden. Verder beschrijft de Raad alleen de negatieve dingen en niet de positieve dingen. De moeder geeft aan dat ze al meer dan twee jaar stabiel is. Haar laatste opname is vier jaar geleden geweest en dat was op vrijwillige basis. De moeder heeft gedurende haar zwangerschap aan verschillende dingen vrijwillig meegewerkt, zoals bijvoorbeeld de onderzoeken die zijn gedaan naar de darmen van het ongeboren kind in het ziekenhuis in Maastricht en de drugstesten die zij gedurende de zwangerschap heeft gedaan. De hulpverlening die de moeder heeft geweigerd was niet passend, waardoor de moeder hier niet aan mee wilde werken. De moeder erkent dat zij een bepaald wantrouwen heeft richting organisaties, dat is gebaseerd op haar eigen ervaringen met organisaties en instanties. De moeder ervaart dat door de organisaties wordt verdiend aan mensen zoals zij en dat er misbruik wordt gemaakt van de machtspositie die deze organisaties hebben. Aan het verminderen van het wantrouwen zal gewerkt moeten worden. Over het incident met de jongeren merkt de moeder op dat zij door de zwangerschap ontzettend beschermend is tegenover zichzelf en het ongeboren kind. Ook is het zo dat vrouwen hormonaal kunnen reageren tijdens een zwangerschap. De moeder is aan haar haren getrokken, belaagd en vernederd door de jongeren. De moeder heeft zelf de politie gebeld om de groep jongeren aan te pakken. De moeder heeft niemand iets aangedaan en het mes dat ze bij zich had was minder dan drie centimeter groot. Hierna zijn er geen problemen meer geweest met de groep jongeren. Met de vader van het ongeboren kind heeft de moeder geen contact meer. De vader wil ook niet betrokken worden. De moeder geeft tot slot aan dat zij een groot netwerk van familie om zich heen heeft, maar dat ze hun privacy wil beschermen.

5.De beoordeling

5.1.
Gebleken is dat de moeder op dit moment zwanger is van een ongeboren kind. Een ongeboren kind is als zodanig weliswaar geen drager van rechten en plichten, maar op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren aangemerkt. Daaruit leidt de kinderrechter af dat een ongeboren kind de bescherming van het Nederlandse recht toekomt vanaf het moment dat redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat het ongeboren kind de, overeenkomstig de laatste stand van de medische wetenschap te bepalen, levensvatbaarheidgrens is gepasseerd. De geboorte wordt verwacht rond 10 augustus 2024. Daaruit leidt de kinderrechter af dat de zwangerschap zodanig gevorderd is dat ook als de baby te vroeg geboren wordt redelijkerwijs verwacht mag worden dat het kindje levensvatbaar is.
5.2.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen. Verder moet de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk zijn om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan deze wettelijke criteria. Overigens merkt de kinderrechter op dat de moeder een zo grote hoeveelheid stukken heeft ingediend, zonder toelichting over de relevantie van die stukken, dat alleen van haar e-mails is kennisgenomen en niet van alle bijlagen bij die e-mails. De kinderrechter constateert dat er zorgen zijn over de veiligheid van het ongeboren kind. De zorgen zien op de psychische toestand van de moeder, (in combinatie met) haar belaste verleden en het ontbreken van een ondersteunend netwerk. De zorgen zijn naar voren gekomen door de vele meldingen die zijn gedaan bij Veilig Thuis en een incident dat zich heeft voorgedaan tussen de moeder en een groep jongeren. Of de zorgen terecht en/of actueel zijn wordt onvoldoende duidelijk, omdat er onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder en het ongeboren kind. De kinderrechter acht de naar voren gekomen zorgen in ieder geval van dusdanige ernstige aard, dat deze niet zomaar opzij kunnen worden geschoven enkel op basis van de verklaring van de moeder dat de zorgen onterecht en/of achterhaald zijn. Hierbij weegt voor de kinderrechter mee dat het ongeboren kind, wanneer het geboren is, volledig afhankelijk zal zijn van de moeder. De kwetsbaarheid van het ongeboren kind en de omstandigheid dat de naar voren gekomen zorgen onvoldoende zijn weggenomen, maakt dat het vermoeden bestaat dat het ongeboren kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hulpverlening in het vrijwillig kader is ontoereikend gebleken, nu de hulpverlening onvoldoende van de grond komt door de houding van de moeder. De moeder heeft veel wantrouwen richting organisaties en instanties, waardoor de samenwerking moeizaam verloopt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat betrokkenheid van de GI in het gedwongen kader noodzakelijk is. Er dient nader onderzocht te worden of de zorgen terecht zijn, wat de mogelijkheden zijn van de moeder en hoe de opvoedsituatie van het ongeboren kind eruit zal komen te zien. Dit zodat, indien nodig, datgene gedaan kan worden om ernstig gevaar voor het nog ongeboren kind af te wenden.
5.4.
De kinderrechter zal daarom het ongeboren kind voorlopig onder toezicht stellen voor de duur van drie maanden.
5.5.
De kinderrechter merkt ten overvloede op dat er niet wordt getwijfeld aan de goede intentie van de moeder en haar liefde voor het nog ongeboren kind. De kinderrechter hoopt dat de moeder, ondanks haar wantrouwen, de samenwerking met de GI zal aangaan in het belang van het nog ongeboren kind.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt het ongeboren kind voorlopig onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 10 juli 2024 tot 10 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024 door mr. L.M.I.A. Bregonje, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bouvrie als griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.