Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Weller Wonen en een huurder over een aanzienlijke huurachterstand. De eiser, Weller, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 3.730,43, die was ontstaan tot en met oktober 2023. De huurder had een betalingsregeling getroffen, maar deze was niet nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2024 heeft de huurder erkend dat er een huurachterstand was, maar voerde aan dat zij door een misverstand met een medewerker van het Centrum voor Maatschappelijk Werk en Welzijn niet in staat was om aan de betalingsregeling te voldoen.
De kantonrechter oordeelde dat de huurder toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, aangezien de huurachterstand meer dan vijf maanden bedroeg. De rechter verwees naar artikel 6:265 lid 1 BW, dat bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de wederpartij het recht geeft om de overeenkomst te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van drie maanden of meer een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde.
De rechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de huurder om binnen veertien dagen het gehuurde te ontruimen. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de huurtermijnen vanaf 1 november 2023, alsook tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Weller. De kantonrechter wees het meer of anders gevorderde af en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.