ECLI:NL:RBLIM:2024:1146

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
ROE 23 / 3316
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 12 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen beoordeeld. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag volgens artikel 5:2, tweede lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank oordeelt echter dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat eiser niet behoort tot de kring van personen die beroep kan instellen tegen het niet tijdig indienen van een aanvraag voor een zorgmachtiging, zoals beschreven in artikel 5:2, zesde lid, van de Wvggz. Dit betekent dat eiser niet in aanmerking komt om beroep in te stellen, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep.

Daarnaast heeft verweerder op dezelfde dag dat de rechtbank het beroep ontving, op 7 november 2023, alsnog een besluit genomen. Eiser heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank waarin hem werd gevraagd of hij het eens was met dit besluit. Hierdoor gaat de rechtbank ervan uit dat eiser het niet eens is met het besluit, maar er zijn geen inhoudelijke gronden tegen het besluit van 7 november 2023 ingediend. Dit versterkt de reden voor de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/3316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,
(gemachtigde: mr. V. van den Heuvel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag als bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
2. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
4. In artikel 5:2, zesde lid, van de Wvggz staat dat de aanvraag, bedoeld in het derde of vijfde lid, van dit artikel wordt gedaan binnen veertien dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid. Indien het college van burgemeester en wethouders niet tijdig een aanvraag indient, staat in afwijking van artikel 8:1 van de Awb beroep daartegen uitsluitend open voor de personen, bedoeld in het vijfde lid. Het beroepschrift kan in afwijking van artikel 6:12, tweede lid, onderdeel b, van de Awb zonder ingebrekestelling worden ingediend.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet behoort tot de personen als bedoeld in het vijfde lid van artikel 5:2 van de Wvggz. [1] Dit betekent dat eiser niet behoort tot de kring van personen die beroep kan instellen tegen het niet tijdig indienen van een aanvraag voor de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging. Het beroep van eiser moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op dezelfde dag dat de rechtbank het beroep van eiser heeft ontvangen (op 7 november 2023) alsnog een besluit heeft genomen. Verweerder heeft na een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Wvggz [2] op grond van artikel 5:2, derde lid, van de Wvggz [3] ten aanzien van eiser een aanvraag aan de officier van justitie voor de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging gedaan, nu er naar het oordeel van verweerder de noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is.
7. De rechtbank heeft eiser bij brief van 28 november 2023 gevraagd of hij het eens is met het besluit van 7 november 2023. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd.
In dat geval gaat de rechtbank ervan uit dat eiser het niet eens is met het besluit van 7 november 2023 en wordt het beroep verder behandeld op grond van het eerder door eiser ingediende beroepschrift. In dit beroepschrift staan geen inhoudelijke gronden tegen het besluit van 7 november 2023. Dit is nog een reden waarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 maart 2024

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.a. de vertegenwoordiger; b. de echtgenoot, geregistreerde partner of degene met wie een samenlevingscontract is gesloten; c. de ouders dan wel een van hen, voor zover deze niet optreden of optreedt als vertegenwoordiger; d. de voor de continuïteit van zorg essentiële naasten.
2.Het college van burgemeester en wethouders draagt binnen een redelijke termijn, doch uiterlijk binnen veertien dagen, zorg voor een verkennend onderzoek naar de noodzaak, bedoeld in het eerste lid.
3.Als het college van burgemeester en wethouders van mening is dat de noodzaak tot verplichte zorg aanwezig is, dient het college een aanvraag in als bedoeld in artikel 5:3, en bericht het college degene die de melding heeft gedaan over het indienen van een aanvraag, voor zover het een persoon betreft als bedoeld in het vijfde lid.