ECLI:NL:RBLIM:2024:1161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10817236 AZ VERZ 23-127
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en verrekening van min-uren

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de werknemer, een 30-jarige Oekraïense vluchteling, zijn arbeidsovereenkomst met FRIENDS IN HOSPITALITY B.V. (FIH) op correcte wijze heeft opgezegd. De werknemer stelde dat zijn opzegging op 30 september 2023 nietig was, omdat hij onder invloed van dwaling had gehandeld. FIH voerde aan dat de arbeidsovereenkomst op die datum rechtsgeldig was beëindigd en dat de werknemer nog een bedrag aan min-uren verschuldigd was. De procedure omvatte een verzoekschrift, verweerschrift en een mondelinge behandeling op 22 februari 2024.

De feiten wezen uit dat de werknemer op 1 maart 2023 in dienst trad bij FIH als kok, met een overeengekomen loon van € 2.680,40 bruto per maand. Na een gesprek met zijn leidinggevende op 25 september 2023, waarin hij aangaf mogelijk voor een vriend te willen gaan werken, heeft hij op 30 september 2023 via WhatsApp zijn opzegging doorgegeven. FIH heeft vervolgens het loon van september 2023 verrekend met de opgebouwde min-uren van de werknemer, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van deze verrekening.

De kantonrechter oordeelde dat de opzegging door de werknemer op 30 september 2023 rechtsgeldig was en dat er geen sprake was van dwaling. De rechter concludeerde dat de werknemer recht had op betaling van het loon over september 2023, maar dat FIH dit loon niet volledig mocht verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. De rechter heeft FIH veroordeeld tot betaling van het loon, inclusief vakantiegeld, en tot het verstrekken van een loonspecificatie. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 10817236 \ AZ VERZ 23-127
Beschikking van 7 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verzoekende partij in het incident,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen
FRIENDS IN HOSPITALITY B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
verwerende partij in het verzoek en het incident,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: FIH,
gemachtigde: mr. J. Beckers

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift (met een incidenteel verzoek)
- het verweerschrift, met een tegenverzoek en een voorwaardelijk tegenverzoek
- de mondelinge behandeling op 22 februari 2024 (gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 10817176 AZ VERZ 23-126), waarbij beide partijen hun standpunten aan de hand van een pleitnota hebben toegelicht. Mr. Beckers heeft haar voorgedragen pleitnota na de mondelinge behandeling nagezonden.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is een 30-jarige vluchteling afkomstig uit Oekraïne. Na de uitbraak van de oorlog aldaar is hij met zijn familie naar Nederland gekomen. Hij is de Nederlandse taal niet machtig. Hij is wel (enigszins) de Engelse taal machtig.
2.2.
FIH verricht in opdracht van (wisselende) opdrachtgevers de volledige exploitatie van (in ieder geval) horeca-ondernemingen.
2.3.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is op grond van een (in het Engels opgestelde) arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2023 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van FIH in de functie van kok voor 38 uur per week. Het overeengekomen loon bedraagt € 2.680,40 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn werkzaamheden zal verrichten bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) .
2.4.
De door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bij [naam bedrijf] gewerkte uren zijn vastgelegd in een urenregistratiesysteem.
2.5.
Op 25 september 2023 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gesproken met zijn directe leidinggevende van FIH, [naam leidinggevende] . Hij heeft toen aan [naam leidinggevende] , medegedeeld dat hij, samen met zijn collega (mevrouw [naam collega] die eveneens uit Oekraïne gevlucht is) bij een vriend zou kunnen gaan werken. Bij deze vriend zouden zij meer kunnen verdienen.
2.6.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de werkzaamheden van FIH bij [naam bedrijf] zouden eindigen op 30 september 2023.
2.7.
Diezelfde dag heeft [naam leidinggevende] via whatsapp aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het volgende medegedeeld:
“Hello! I had meeting this morning with [naam] . We will continue working as there will be some business coming weeks. Plus we changed opening hours. I will make the new planning for the coming weeks and send it to you.”
2.8.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft direct daarna als volgt gereageerd:
“does this mean we work as before? super, please write to me what changes there are.”
2.9.
Vervolgens heeft [naam leidinggevende] via whatsapp in een groeps-chat aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [naam collega] op 26 september 2023 de wijzigingen doorgegeven. Het bericht van [naam leidinggevende] bevat ook de zin:
“Secondly, we have been asked to work longer in [naam bedrijf] and therefore we have to look at a new planning”
2.10.
In reactie op dit bericht heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als volgt gereageerd:
“everything is clear and simple, next week we will start according to this schedule.”
2.11.
Op 29 september 2023 heeft [naam leidinggevende] via whatsapp het volgende aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld:
“Goodmorning [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , our discussion from Monday is not leaving my head . As a friend: if you want to change jobs, just talk to me about it. I’ll understand! Do not worry that I will have problems or whatever, I only need to know in time! So, as your frined: if you rather work for a friend of yours, do not worry about me! ”
2.12.
Op 30 september 2023 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] via whatsapp (voor zover hier van belang het volgende aan [naam leidinggevende] bericht:
“from tomorrow we will not work in [naam bedrijf] . thank you so much from us it was cool and interesting. Good luck.”
2.13.
[naam leidinggevende] heeft vervolgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] via whatsapp herhaalde malen erop gewezen dat er een opzegtermijn geldt en dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [naam collega] niet van de ene op de andere dag kunnen stoppen met werken. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft in reactie daarop volhard in zijn standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2023 is geëindigd.
2.14.
Partijen hebben daarna nog regelmatig contact gehad over de uitbetaling van het loon van september 2023. [naam leidinggevende] heeft daarbij aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat er een eindafrekening opgesteld zal worden.
2.15.
Bij brief van 6 november 2023 heeft FIH aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij een aanzienlijk aantal min-uren opgebouwd heeft. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is volgens FIH daarom nog
€ 2.381,35 netto aan haar verschuldigd. Na verrekening met het loon van september 2023 van € 2.359,29 netto, leidt dat ertoe dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] nog € 22,06 aan haar verschuldigd is. Verder stelt FIH in deze brief dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] nog een bedrag van € 2.680,40 bruto aan schadevergoeding verschuldigd is wegens onregelmatige opzegging. FIH verzoekt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in deze brief aan haar het bedrag van € 2.381,35 netto te betalen.
2.16.
Bij brief van 13 november 2023 heeft (de gemachtigde van) [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan FIH de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van arbeid, verzocht het loon vanaf 1 september 2023 te betalen en loonspecificaties te verstrekken.
2.17.
FIH heeft daarna geen loon aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betaald en evenmin heeft zij hem opgeroepen om weer voor haar te werken.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt:
voor recht te verklaren dat de opzegging gedaan door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 30 september 2023 nietig is, althans nietig wordt verklaard,
FIH te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 september 2023 van € 2.680,40 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten waaronder de vakantiebijslag tot de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van betaling,
FIH te veroordelen om aan hem loonspecificaties vanaf 1 september 2023 te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat FIH hiermee nalatig blijft, tot een maximum van € 10.000,00,
3.2.
Bij wijze van voorlopige voorziening vordert [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om FIH te veroordelen overeenkomstig de hiervoor vermelde onderdelen B. en C.
3.3.
FIH voert verweer. De essentie daarvan is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 september 2023 is geëindigd als gevolg van de opzegging door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . FIH verzoekt dit voor recht te verklaren.
3.4.
FIH verzoekt verder voorwaardelijk, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd op 30 september 2023, om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.
3.5.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voert verweer tegen het voorwaardelijk verzoek van FIH.
3.6.
Op de standpunten van partijen zal de kantonrechter bij de navolgende beoordeling ingaan.

4.De beoordeling

het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]
4.1.
Niet in geschil is dat in de maand september 2023 de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestond. Hieruit volgt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in ieder geval over die maand nog recht had op betaling van het loon.
4.2.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt naast betaling van het loon over de maand september 2023 ook betaling van het loon over de maanden daarna. Hij stelt in dat verband dat de (eventuele) opzegging van de arbeidsovereenkomst, gedaan op 30 september 2023, nietig is. Hij verzoekt daarom voor recht te verklaren dat de opzegging nietig is, althans nietig wordt verklaard.
4.3.
De verzochte verklaring voor recht is niet toewijsbaar. In art. 3:40 lid 1 BW is bepaald dat een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde nietig is. Ook kan strijd met een dwingende wetsbepaling leiden tot nietigheid, zoals volgt uit art. 3:40 lid 2 BW. De kantonrechter is van oordeel dat nergens uit blijkt dat de opzegging van 30 september 2023 in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Evenmin is de opzegging in strijd met een dwingende wetsbepaling. Hieruit volgt dat de opzegging niet nietig is.
4.4.
Voor zover [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] loon met ingang van 1 oktober 2023 vordert op de grondslag dat de opzegging per die datum nietig is, is dat verzoek dus niet toewijsbaar.
4.5.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is verder niet heel consistent in zijn betoog. Enerzijds neemt hij het standpunt in dat hij de arbeidsovereenkomst met FIH niet opgezegd heeft. Anderzijds voert hij aan dat hij onder invloed van dwaling de arbeidsovereenkomst opgezegd heeft en dat die opzegging nietig is.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst op
30 september 2023 wel degelijk opgezegd heeft en wel per 1 oktober 2023. Weliswaar biedt het hiervoor in 2.12 geciteerde bericht van Hororshko nog enige ruimte voor twijfel over [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s bedoeling, maar die twijfel wordt weggenomen door de daaropvolgende berichten tussen [naam leidinggevende] en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Uit die berichten blijkt overduidelijk dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft beoogd de arbeidsovereenkomst met FIH op te zeggen per 1 oktober 2023. Verder blijkt ook uit zijn gedragingen daarna dat hij met het bericht van 30 september 2023 de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2023 opgezegd heeft. Hij is daarna immers niet meer verschenen op de werkplek.
4.7.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s verklaring dat hij dacht dat het werk bij [naam bedrijf] zou eindigen op 30 september 2023 en dat hij daarom in de veronderstelling was dat de arbeidsovereenkomst op die dag zou eindigen, is onnavolgbaar. [naam leidinggevende] heeft hem immers op 25 september 2023 geïnformeerd dat het werk bij [naam bedrijf] nog enkele weken langer duurde en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft daar instemmend op gereageerd. Dat blijkt zonder meer uit de whatsapp-correspondentie tussen [naam leidinggevende] en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en ook uit [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s bericht van
26 september 2023 in de groeps-app waarvan [naam leidinggevende] , [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [naam collega] deel uitmaakten (zie hiervoor onder 2.10). In dat laatste bericht bevestigt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] immers dat hij en [naam collega] de daaropvolgende week zullen werken volgens het nieuwe schema.
4.8.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij de whatsappberichten van [naam leidinggevende] niet goed begrepen heeft omdat hij de Engelse taal onvoldoende machtig is. Die stelling vindt de kantonrechter gelet op de inhoud van de overgelegde correspondentie niet aannemelijk. Uit die correspondentie blijkt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] wel degelijk wist en begreep dat het werk bij [naam bedrijf] niet eindigde op 30 september 2023, dat de arbeidsovereenkomst niet eindigde op die dag en dat hij desondanks niet wilde terugkomen van de opzegging per 1 oktober 2023.
4.9.
Het enige argument van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat dan nog resteert, is dat hij heeft gedwaald en dat de opzegging als gevolg daarvan nietig is. Ook dat argument kan niet tot toewijzing van het loon met ingang van 1 oktober 2023 leiden.
4.9.1.
Zoals reeds hiervoor geoordeeld, is van nietigheid van de opzegging geen sprake.
4.9.2.
Dwaling kan wel leiden tot vernietiging van de opzegging. Daar doet [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen beroep op. Maar zelfs als hij dat wel gedaan zou hebben, zou hem dat niet kunnen baten. Van dwaling in de zin van art. 6:228 BW is namelijk geen sprake. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betoogt in dat verband dat FIH hem had behoren voor te lichten over de financiële gevolgen van de opzegging, namelijk dat hij bij een eigen opzegging geen recht heeft op een WW-uitkering. Dat betoog verwerpt de kantonrechter. Als onbetwist staat namelijk vast dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan FIH/ [naam leidinggevende] heeft medegedeeld dat hij van plan was om voor een vriend te gaan werken tegen een hoger loon. Tegen die achtergrond bestond er geen aanleiding voor FIH/ [naam leidinggevende] om [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te informeren dat hij geen recht zou hebben op een WW-uitkering. In die context kan namelijk niet gezegd worden dat FIH wist of had behoren te weten dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dwaalde omtrent zijn recht op een WW-uitkering (zie art. 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW).
4.10.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dus alleen aanspraak kan maken op het loon over de maand september 2023.
4.11.
FIH heeft aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen loon over de maand september 2023 betaald. FIH heeft dat loon volledig verrekend met het bedrag dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] volgens haar verschuldigd was in verband met opgebouwde min-uren. FIH erkent in deze procedure dat zij bij die verrekening ten onrechte niet de beslagvrije voet in acht genomen heeft. Wel wijst FIH er op dat zij in het verzoekschrift een onderbouwing mist van de hoogte van de beslagvrije voet.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat FIH blijkens haar brief van 6 november 2023 een bedrag van € 2.381,35 netto aan min-uren verrekend heeft met het loon van september 2023 en als gevolg daarvan resteerde er niets ter uitbetaling. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betwist niet dat hij voor een bedrag van € 2.381,35 aan min-uren opgebouwd heeft. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] opgebouwde min-uren inderdaad met dit bedrag corresponderen.
4.13.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voert aan dat FIH de opgebouwde min-uren in het geheel niet mocht verrekenen. In dat verband betoogt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat FIH had moeten voorkomen dat hij een dusdanig hoog saldo aan min-uren zou opbouwen. Hij verwijst daartoe naar een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:4713). De kantonrechter verwerpt dit standpunt van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Om te beginnen is het de eigen keuze van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geweest om de arbeidsovereenkomst met FIH te beëindigen per 1 oktober 2023. FIH heeft verder betoogd dat, als [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat niet gedaan zou hebben, hij gelet op de fluctuerende seizoenen in de horeca voldoende gelegenheid gehad zou hebben om het opgebouwde saldo aan min-uren in te lopen. Dit betoog moet voor juist gehouden worden aangezien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] daar niets tegenin gebracht heeft. Hieruit volgt dat FIH de opgebouwde min-uren ten bedrage van € 2.381,35 in beginsel mocht verrekenen. Wel staat vast dat FIH dit bedrag niet volledig met het loon van september 2023 mocht verreken omdat zij rekening moet houden met de beslagvrije voet. FIH zal dus worden veroordeeld tot betaling van het loon van september 2023 (inclusief vakantiegeld), rekening houdend met de beslagvrije voet.
4.14.
FIH zal verder worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging over het op grond van voorgaande overweging aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te betalen loonbedrag (inclusief vakantiebijslag) van de maand september 2023.
4.15.
De wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen dient FIH aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te betalen vanaf de dag van verzuim tot de dag van betaling.
4.16.
FIH zal ook worden veroordeeld om aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een loonspecificatie betreffende de maand september 2023 te verstrekken. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om een dwangsom hieraan te verbinden aangezien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zelf geen termijn stelt waarbinnen FIH de loonspecificatie dient te verstrekken.
het incidentele verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek]
4.17.
Aangezien op het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] vandaag een eindbeslissing genomen wordt, is er geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening in de zin van
art. 223 Rv. Het incidentele verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] wordt daarom afgewezen.
het verzoek van FIH
4.18.
Hiervoor heeft de kantonrechter, bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] reeds geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 30 september 2023. De verzochte verklaring voor recht zal dus worden toegewezen.
het voorwaardelijke verzoek van FIH
4.19.
FIH verzoekt voorwaardelijk, voor het geval de arbeidsovereenkomst nog bestaat, om deze te ontbinden. Aan de beoordeling van dit verzoek komt de kantonrechter niet toe omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds op 30 september 2023 is geëindigd.
de proceskosten
4.20.
In de omstandigheid dat partijen over en weer deels in het ongelijk gesteld zijn, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt FIH tot betaling van het loon (inclusief vakantiebijslag) over de maand september 2023 met inachtneming van de beslagvrije voet, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve dagen van verzuim, tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt FIH om aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een loonspecificatie van de maand september 2023 te verstrekken,
5.3.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen FIH en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is geëindigd op 30 september 2023,
5.4.
verklaart de onderdelen 5.1. en 5.2. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde en verzochte af,
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.