Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
in de huidige staat, als ware het casco, wordt verhuurd. [eiser] heeft gesteld – en dit is niet weersproken door Dutch Partners – dat het souterrain en de begane grond al vóór de ingangsdatum van de huurovereenkomst werden gebruikt als restaurant. De kantonrechter acht het daarom niet aannemelijk dat [eiser] zelf de riolering in het gehuurde heeft aangebracht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan een voorgaande huurder (op wie de huurovereenkomst geen betrekking heeft) niet als “huurder” in de zin van artikel 1 van de algemene bepalingen worden aangemerkt. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter behoort de riolering dus wel degelijk tot het gehuurde.
bedrijfsruimte, hierna ‘het gehuurde’ genoemd, gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] ”. In artikel 1.3 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde door of vanwege huurder uitsluitend bestemd is om te worden gebruikt als horecabedrijf met een uitstraling op het niveau van ‘ [naam] . Ook in dit artikel wordt dus niets vermeld over de woonruimte op de verdieping. Wel is in artikel 11 van de huurovereenkomst opgenomen dat “het huurder is toegestaan de drie kamers op de verdieping te verhuren. Alle eventueel benodigde vergunningen hiervoor worden door huurder zelf geregeld. De looptijd van deze
onderverhuurdient zodanig te zijn dat bij einde huurcontract ook deze
onderverhuureindigt.” (Cursivering kantonrechter.)