ECLI:NL:RBLIM:2024:1233

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
9952080 \ CV EXPL 22-2838
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van koopovereenkomst wegens dwaling en non-conformiteit

In deze zaak vordert eiser, een consument, de vernietiging van een koopovereenkomst die op 5 december 2019 is gesloten met gedaagden, die als verkopers optreden. Eiser heeft meubels gekocht voor een totaalbedrag van € 40.350,00. Na levering van de meubels heeft eiser verschillende klachten geuit over de geleverde producten, waaronder non-conformiteit en dwaling. Eiser stelt dat de meubels niet voldoen aan de verwachtingen die hij mocht hebben, en vordert terugbetaling van een deel van de koopsom. Gedaagden hebben de vorderingen van eiser betwist en voeren aan dat eiser zelf de meubels heeft uitgekozen en dat er geen sprake is van dwaling of non-conformiteit. De kantonrechter heeft de procedure in conventie en in voorwaardelijke reconventie beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van eiser niet voldoende zijn onderbouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat de deskundigenrapporten niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde non-conformiteit. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9952080 \ CV EXPL 22-2838
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eiser, verweerder in voorwaardelijke reconventie
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K.A.M.J. Horsch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,
te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1,
te [woonplaats 2] ,
4.
[gedaagde sub 4] , vennoot van gedaagde sub 1,
te [woonplaats 2] ,
gedaagden, eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. K.J. Bellen (ARAG SE Rechtsbijstand)

1.De procedure in conventie en in voorwaardelijke reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens van eis in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van repliek tevens van antwoord in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van dupliek tevens van repliek in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1.
Tussen [eiser] als koper en [gedaagden] als verkopers is in de winkel van [gedaagden]
op 5 december 2019 een koopovereenkomst gesloten waarbij [eiser] meubels bij [gedaagden] heeft gekocht voor een totaalbedrag van € 40.350,00 inclusief btw.
2.2.
Eind 2019 zijn de 3-zits bank en de relax-fauteuil met accessoires geleverd.
Op 17 oktober 2020 zijn de relaxfauteuils door [gedaagden] teruggenomen waarna [gedaagden] de koopsom daarvan aan [eiser] hebben gerestitueerd.
2.3.
In maart 2020 zijn de salontafel, het tapijt, de wandkast, de eettafel, de eetkamerstoelen en het tv-meubel geleverd.
2.4.
Op 9 juli 2020 heeft een huisbezoek door [gedaagden] bij [eiser] plaatsgevonden en hebben [gedaagden] zaagwerkzaamheden aan het tv-meubel verricht.
2.5.
Op 7 oktober 2020 hebben [gedaagden] de eettafel die voorzien was van een nieuw bovenblad bij [eiser] thuis geretourneerd.
2.6.
Op 1 juni 2021 heeft DEKRA Experts in aanwezigheid van partijen op locatie een deskundigenonderzoek verricht en daarvan op 27 juli 2021 een deskundigenrapport opgesteld (.
2.7.
Op 22 november 2021 is de geplande contra expertise aan de zijde van [gedaagden] door de deskundige van [naam deskundige] tussentijds beëindigd.
2.8.
Bij brief van 31 januari 2022 heeft [eiser] de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd.
2.9.
Op 28 april 2022 heeft [naam] (CED Nederland B.V. en verder: [naam] ) namens [gedaagden] een contra-expertise verricht en daarvan op 13 juli 2022 een rapport opgesteld.

3.Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de tussen partijen op 5 december 2019 gesloten koopovereenkomst primair is vernietigd, althans deze te vernietigen, wegens dwaling, dan wel subsidiair is ontbinden, althans deze te ontbinden wegens wanprestatie;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 32.084,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2022, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 1.095,84, en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen het bedrag van € 762,30, en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen de kosten van deze procedure en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] de nakosten te voldoen.
3.2.
[eiser] legt primair dwaling, subsidiair non-conformiteit aan zijn vorderingen ten grondslag.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel de vorderingen af te wijzen, dan wel te matigen, dan wel te verrekenen met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en vorderen bij voorwaardelijke eis in reconventie:
dat [gedaagden] zijn bevrijd van hun verbintenis uit hoofde van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst, zijnde het herstellen van het tapijt, het tv meubel en de eettafel;
[eiser] te veroordelen in de proceskosten;
[eiser] te veroordelen in de nakosten.
3.4.
[eiser] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
De kantonrechter stelt met partijen vast dat de vorderingen een consumentenkoop betreffen en acht zich bevoegd daarop te beslissen krachtens het bepaalde in art. 93 Rv.
4.2.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie met die in voorwaardelijke reconventie zullen deze samen worden beoordeeld.
dwaling
4.3.
Nadat de eveneens gekochte en geleverde relaxstoelen door [gedaagden] retour waren genomen (zie hiervoor onder 2.2), wordt duidelijk dat [eiser] gezien diens stellingen in de dagvaarding ook voor het overige van de koop af wil. Primair vordert [eiser] daartoe dan ook de vernietiging van de op 5 december 2019 gesloten koop wegens dwaling en terugbetaling van een bedrag van € 32.084,00.
4.4.
Zakelijk samengevat, voert [eiser] aan dat hij gedwaald zou hebben met betrekking tot het
massiefzijn van de (deels) in hout uitgevoerde meubelen.
[eiser] stelt vervolgens voorop (dagvaarding; randnummer 20) dat
de salontafel, bank en twee lage fauteuils onmiskenbaar bij het tv-meubel met tapijt (horen) en daarbij behoren tevens de op elkaar afgestemde eettafel, eetkamerstoelen en wandkast. De poten van de fauteuils zijn in dezelfde kleur en stijl als de salontafel, hetgeen ook geldt voor de eettafelstoelen en de stoelpoten van de twee groene stoelen zijn ook op elkaar afgestemd.
Dit zou de vernietiging dan wel ontbinding van de gehele koopovereenkomst rechtvaardigen.
4.5.
[gedaagden] betwisten dit echter gemotiveerd (conclusie van antwoord in conventie; randnummer 7.2.4.5.) . [gedaagden] geeft aan dat [eiser] toch echt zelf een aantal meubels heeft uitgekozen, waarvan hij ( [eiser] ) vindt dat de meubels bij elkaar passen in zijn interieur. De meubelen zijn volgens [gedaagden] geen onderdeel van een setje of iets dergelijks. Een of meerdere meubels kunnen door een ander meubel worden vervangen, zelfs uit een andere winkel..
4.6.
Met betrekking tot dit punt beperkt [eiser] zich in de dagvaarding en bij conclusie van repliek in conventie slechts door te verwijzen naar en zeer uitvoerig te citeren uit door hem aangehaalde jurisprudentie (conclusie van repliek in conventie randnummers 65 tot en met 72). Deze jurisprudentie beschrijft overigens nergens feitelijk vergelijkbare situaties (zoals ook door [gedaagden] terecht aangegeven).
4.7.
Ervan uitgaande dat de meeste mensen bij de inrichting van hun woning zo veel mogelijk de verschillende meubels, tapijten en accessoires
op elkaar zullen afstemmen, overtuigt deze stelling van [eiser] niet zonder meer. Foto’s en andere documentatie ontbreken echter. [eiser] benoemt ook geen concrete bijkomende omstandigheden die dat zouden kunnen rechtvaardigen, anders dan in zijn algemeenheid
een opeenstapeling (…) van negativiteit en niet-presteren zijdens [gedaagden] (dagvaarding; randnummer 20).
4.8.
Nergens geeft [eiser] concreet aan waarom juist bij deze koop óók van een dergelijke evidente samenhang der onderdelen zou moeten worden uitgegaan (zoals bijvoorbeeld een zithoek, een eetkamer tafel met bijpassende stoelen of in opdracht op maat gemaakte meubels). Ook uit de bij dagvaarding overgelegde prijsopgave en respectievelijke facturen volgt dit niet (dagvaarding; producties 2,3 en 4).
4.9.
Gezien het verweer van [gedaagden] had [eiser] dan ook niet met een dergelijke blote betwisting mogen volstaan. Nu [eiser] op dit punt niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zal de kantonrechter hier verder aan voorbijgaan en ziet hij geen aanleiding [eiser] toe te laten tot het bewijs van die stelling.
4.10.
Nu [eiser] zo stellig vernietiging vordert van de
geheleop 5 december 2019 gesloten overeenkomst (en niet bijvoorbeeld ‘partieel’, voor verschillende meubelstukken die onderdeel uitmaken van die betreffende overeenkomst), rijst de vraag of het de kantonrechter vervolgens vrij staat om wellicht het
mindere toe te wijzen, zoals zou kunnen volgen uit de op art. 24 Rv gebaseerde jurisprudentie.
4.11.
[eiser] geeft echter noch
explicietdoor mogelijk meer subsidiaire vorderingen, noch
implicietdoor nadere aanduiding in het debat, aan welke meubelstukken dit in het kader van de gestelde dwaling precies zouden kunnen betreffen. De kantonrechter zou daar dan maar een slag naar moeten slaan. De conclusie is dan ook dat dit de kantonrechter in casu niet vrij staat, zodat de kantonrechter ook niet verder toekomt aan de beoordeling van de gestelde dwaling met betrekking tot mogelijk afzonderlijk aan te wijzen meubelstukken.
toerekenbaar tekortschieten/ non-conformiteit
4.12.
Op het tweede plan (subsidiair) vordert [eiser] eveneens ontbinding van de gehele overeenkomst en terugbetaling van € 32.084,00 wegens
wanprestatie/
non conformiteitvan de geleverde goederen in de zin van art. 7:17 BW. Met andere woorden: de geleverde meubelstukken voldoen niet aan de verwachtingen die [eiser] daarvan mocht hebben.
4.13.
Ook met deze grondslag stuit de kantonrechter echter op de pertinente stelling van [eiser] dat er sprake zou zijn van
een dusdanig geheel op elkaar afgestemd interieurdat dit de vernietiging van de gehele koopovereenkomst zou rechtvaardigen (dagvaarding onder randnummer 20)
4.14.
De kantonrechter herhaalt dat ook hier geldt dat geenszins is komen vast te staan dat er sprake zou zijn van een dergelijk
geheel op elkaar afgestemd interieuren verwijst hier verder naar hetgeen hij hiervoor al heeft overwogen. En ook nu rijst weer de vraag of de kantonrechter dan wellicht het mindere zou kunnen toewijzen (art. 23 Rv), in die zin dat wellicht de ontbinding betreffende sommige van de in de koop besloten meubelstukken zou kunnen worden toegewezen.
4.15.
De pertinente wijze van formuleren van de vorderingen van [eiser] (het petitum) biedt hier geen ruimte voor. Ofschoon [eiser] zelf niets
meer subsidiair vordert,lijkt hier de dagvaarding onder randnummers 16 en 17 en het verdere debat tussen partijen echter wel meer houvast te geven. [eiser] geeft aan dat ten aanzien van
het tv-meubel, het tapijt en de eettafel de non-conformiteit gegeven is, daarbij verwijzend naar het als productie 21 overgelegde DEKRA rapport. En ten aanzien van de salontafel
is inmiddels duidelijk dat er sprake is van een gebrek, vanwege het afslijtend dun laagje fineer, aldus [eiser]
.Nu deze meubelstukken hier zo expliciet worden genoemd, zal de kantonrechter deze hierna de revue laten passeren en onderzoeken of wellicht een gedeeltelijke ontbinding aan de orde kan zijn.
het tapijt, het tv meubel, de eettafel, het DEKRA rapport en de salontafel
4.16.
Gezien ook het verweer van [gedaagden] , is de kantonrechter van oordeel dat het DEKRA rapport bepaald niet als
deskundigenrapportter onderbouwing van de stellingen van [eiser] kan dienen. Niet alleen blijft volstrekt onduidelijk waaruit de specifieke deskundigheid van de betreffende behandelaar bestaat, dit wordt immers nergens toegelicht. Ook de vraagstelling en de beantwoording getuigen daar niet van. Bovendien blijkt op geen enkele wijze dat de opmerkingen van [gedaagden] op een serieuze manier zijn verwerkt (het toepassen van hoor en wederhoor).
4.17.
Zo is de vraagstelling met betrekking tot het tapijt (pagina 6 van het rapport):
Vraag 1: komt u op basis van het beschikbare feitenmateriaal tot de conclusie dat het tapijt voldoet aan hetgeen is overeengekomen, en daarmee aan hetgeen cliënt op grond van de overeenkomst van het tapijt mocht verwachten ? Met andere woorden: is het tapijt conform, of non-conform ?
4.18.
Het al dan niet conform zijn van een tapijt blijft een zuiver juridische kwestie, waar uiteindelijk de rechter over beslist. Van een deskundige mag worden verwacht dat hij bijvoorbeeld de staat en kwaliteit van het tapijt onderzoekt in de verhouding tot vergelijkbare tapijten in de markt. Daar volgt echter niets over.
4.19.
De deskundige trekt echter de volgende conclusie:
Antwoord:
Op de ontvangen foto van het proef vloerkleed zijn geen banen waarneembaar, op het aangekochte tapijt door partij 1 zijn op de foto duidelijk banen waarneembaar.
Op het vloerkleed dat getoond werd in de winkel van partij 2 zijn ook banen waarneembaar, echter in mindere mate. Wij zijn van mening dat het vloerkleed niet voldoet aan hetgeen is overeengekomen, het tapijt is non-conform.
4.20.
Een uiterst summiere en onmogelijke conclusie. [gedaagden] hebben daarop (met instemming van [eiser] ) een contra-expertise laten uitvoeren door de heer [naam] van de firma CED. Deze concludeert gemotiveerd:
Het vloerkleed betreft een handgetuft wollen vloerkleed van JAB. Het dispuut omtrent de klacht heeft van doen met banen in het vloerkleed die qua kleur afwijken van de rest van het vloerkleed. Tijdens ons bezoek hebben wij deze kleurafwijkingen geconstateerd.
De maatvoering voldoet aan hetgeen is overeengekomen. De afwijkende kleur van de banen betreft een zogenaamde ‘abrash’. Abrash ontstaat tijdens het verfbad van verschillende balen wol. Tijdens het handmatig tuften gebruikt de tufter de voorhanden zijnde wol. Het kan voorkomen dat sommige banen worden getuft met een wol dat het verfbad afwijkend heeft opgenomen. Dit is kenmerkend voor handmatig getufte en/of geknoopte (Oosterse) tapijten. Dit is gerelateerd aan de producteigenschappen van een handgetufte wollen vloerkleed.
4.21.
De door [eiser] waargenomen banen blijken dus geen productiefout, maar zijn inherent aan een handgemaakt natuurproduct. Bij repliek stelt [eiser] in reactie nu dat hij als consument op deze producteigenschap zou moeten zijn gewezen. De kantonrechter gaat aan deze verder onvoldoende onderbouwde stelling voorbij.
4.22.
Het DEKRA rapport voegt op dezelfde wijze ook niets toe ter onderbouwing van de gestelde non conformiteit van het tv meubel en de eettafel. Uit het debat van partijen volgt dat niet duidelijk wordt wat nu precies de afspraken zijn geweest met betrekking tot het (bewerken van het) TV meubel. Dit lijkt nog makkelijk af te werken (volgens beide deskundigen), alleen [eiser] claimt hier meer dan zou zijn afgesproken. Ook de oorzaak van (de eerst veel later geconstateerde) beschadigingen aan de eettafel staan ter discussie (gebruiksschade dan wel transportschade). Niet duidelijk wordt of de in de procedure geconstateerde (nieuwe) bolling van het tafelblad binnen of buiten de marges van het acceptabele valt. Het eerst in deze procedure gestelde
afslijtend dun laagje fineervan de salontafel, wordt in het geheel niet onderbouwd.
4.23.
Ook hier strand de gestelde non conformiteit van de hiervoor genoemde meubelen op een gebrek aan gedegen onderbouwing. [eiser] heeft daarmee niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding [eiser] verder toe te laten tot het bewijs van diens stellingen.
geen beslissing in voorwaardelijke reconventie
4.24.
Nu de kantonrechter in conventie niet toekomt aan het door [gedaagden] gestelde schuldeisersverzuim, hetgeen als voorwaarde werd gesteld met betrekking tot de door [gedaagden] voorwaardelijk ingezette procedure in reconventie, hoeven de reconventionele vorderingen niet meer besproken en beoordeeld te worden.
4.25.
De kantonrechter merkt hier tenslotte nog op dat [eiser] bij conclusie van dupliek in reconventie de ruimte heeft genomen om nogmaals op alle in conventie genoemde twistpunten in te gaan. Die ruimte had [eiser] evenwel niet, nu het hem in het kader van een goede procesorde slechts was toegestaan te reageren op hetgeen door [gedaagden] bij conclusie van repliek in reconventie werd aangevoerd betreffende het door hen gestelde ‘schuldeisersverzuim’. De kantonrechter negeert deze tardieve stellingen van [eiser] dan ook, ook nu [gedaagden] niet meer in de gelegenheid was daarop te reageren.
kostenveroordeling
4.26.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op:
- salaris gemachtigde
€ 1.086,00(2 punten x € 543,00)

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot aan dit vonnis vastgesteld op € 1.086,00;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
YT