Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van identiteitsfraude, flessentrekkerij en oplichting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 maart 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had vrijspraak bepleit voor enkele feiten, terwijl de verdediging vrijspraak voor alle ten laste gelegde feiten vroeg, vanwege het ontbreken van bewijs voor het daderschap van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte was in beeld gekomen omdat zijn gegevens waren gebruikt bij meerdere bestellingen, maar dit was niet voldoende om zijn daderschap vast te stellen. De rechtbank merkte op dat het onderzoek te summier was en dat er te veel vragen onbeantwoord waren gebleven. Er ontbraken verzend- of afhaalbewijzen en er was slechts onderzoek gedaan naar één IP-adres, dat niet naar de verdachte leidde.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en griffier.