ECLI:NL:RBLIM:2024:130

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
10528692 \ CV EXPL 23-2243
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling na beëindiging van overeenkomst in verbintenissenrecht

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], na een geschil over de uitvoering van een overeenkomst. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende producties en e-mailcorrespondentie tussen partijen. Eiser had een prijsopgave van gedaagde voor werkzaamheden aan zijn installatie geaccepteerd, maar na een aantal betalingen en een brief van gedaagde waarin deze afzag van verdere werkzaamheden, ontstond er onenigheid. Eiser heeft een ander bedrijf ingeschakeld om de werkzaamheden af te maken en vordert nu een bedrag van € 21.500,00, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagde voert verweer en stelt dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten op 29 november 2022, waarin partijen overeenkwamen om de samenwerking te beëindigen. De kantonrechter oordeelt dat eiser geen recht meer heeft op vordering, omdat hij heeft ingestemd met de beëindiging van de overeenkomst en afzag van verdere aansprakelijkheid. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10528692 \ CV EXPL 23-2243
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Carli,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende en zaak doende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.J.N. den Hartog-Cornegé,
werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7
  • het e-mailbericht van [eiser] van 31 oktober 2023 met producties 8 en 9 (per post ontvangen op 1 november 2023)
  • het e-mailbericht van 2 november 2023 van [gedaagde] met productie 8
  • het e-mailbericht van 7 november 2023 van [eiser] met productie 10
  • de spreekaantekeningen van [eiser]
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 11 november 2023, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 juli 2022 heeft [gedaagde] een prijsopgave aan [eiser] gestuurd voor het
“aanpassen van de installatie aan de [adres] in [plaats] ” voor een totaalprijs incl. btw van € 30.250,00 (productie 1 [eiser] ). [eiser] heeft deze prijsopgave op 9 augustus 2022 ondertekend “voor akkoord”. Onder de handtekening van [eiser] staat dat de Algemene Voorwaarden van [handelsnaam] (AVOC) van toepassing zijn en dat deze ter inzage bij [gedaagde] liggen en op verzoek direct kosteloos worden toegezonden.
2.2.
Op 21 augustus 2022 heeft [gedaagde] een factuur aan [eiser] gestuurd ter zake een (eerste) aanbetaling van € 13.612,50 incl. btw (productie 2 [eiser] ). [eiser] heeft dit bedrag (bancair) voldaan.
2.3.
Op 18 november 2022 heeft [eiser] € 5.000,00 in contanten aan [gedaagde] betaald (productie 3 [eiser] ).
2.4.
Op 22 november 2022 heeft [eiser] nogmaals € 5.000,00 in contanten aan [gedaagde] betaald.
2.5.
Bij brief van 29 november 2022 (productie 2 [gedaagde] ) heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende laten weten:
“(...) Bij deze zie ik af voor het verder installeren van de installatie en verder leveren van materialen aan de [adres] in [plaats] Conform afspraak.
Verdere garanties zullen niet verleend of voldaan worden door [handelsnaam] .
Bij deze ziet u van alle verdere aansprakelijkheid richting de firma [handelsnaam] af. (...)”
De brief is op niet nader aangeduid moment door [eiser] ondertekend.
2.6.
Omdat de werkzaamheden niet door [gedaagde] waren voltooid, heeft [eiser] Electro Teco de opdracht gegeven de werkzaamheden af te maken. [eiser] heeft Electro Teco hiervoor € 25.410,00 incl. btw betaald (productie 7 [eiser] ).
2.7.
Bij e-mailbericht van 1 februari 2023 (productie 4 [eiser] ) en brief van
20 februari 2023 (productie 5 [eiser] ) heeft [eiser] aan [gedaagde] - kort gezegd - laten weten dat [gedaagde] door onenigheid tussen [gedaagde] en de aannemer, waar [eiser] buiten stond, de werkzaamheden zoals overeengekomen met [eiser] niet heeft verricht. [eiser] heeft een elektrotechnische deskundige onderzoek laten doen welke werkzaamheden [gedaagde] wel en welke [gedaagde] niet heeft uitgevoerd. Die deskundige kwam tot de conclusie dat [gedaagde] werkzaamheden heeft uitgevoerd voor een waarde van hooguit € 6.000,00 in plaats van het bedrag van € 18.612,50 dat [gedaagde] van [eiser] heeft ontvangen. [eiser] heeft meerdere keren [gedaagde] benaderd, maar [gedaagde] bleef weigerachtig om te reageren of een urenspecificatie te geven dan wel een toelichting te geven op de door hem verrichte werkzaamheden, laat staan hem schadeloos te stellen door de overeengekomen werkzaamheden af te maken dan wel de niet verrichte, maar wel betaalde werkzaamheden aan [eiser] terug te betalen. [eiser] heeft in de brief voorgesteld dat [gedaagde] ofwel de overeenkomst nakomt en de werkzaamheden verricht ofwel dat [gedaagde] hem € 10.000,00 terugbetaalt. Bij gebreke daarvan zal [eiser] overgaan tot dagvaarden. Hij zal dan ook een rentevergoeding en een kostenveroordeling vorderen, aldus [eiser] .
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, aan [eiser] te voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 21.500,00 alsmede ten titel van buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 3.150,00, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, althans van het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en de nakosten, te begroten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 199,00 te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de datum van het in dezen te wijzen vonnis en [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling heeft voldaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft - kort gezegd - gesteld dat [gedaagde] de tussen hen bestaande overeenkomst niet is nagekomen, waardoor hij een ander elektrotechnisch bedrijf heeft moeten inschakelen en betalen, hetgeen een kostenpost van € 25.410,00 beliep. Ook heeft [eiser] extra kosten voor het entameren van de onderhavige procedure moeten maken, die € 5.000,00 bedroegen. [eiser] beperkt zijn vordering echter tot een bedrag van
€ 21.500,00, te vermeerderen met de rente vanaf de dag van dagvaarden. [eiser] vordert voorts krachtens de Wet Normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit Vergoeding voor Buitengerechtelijke Incassokosten forfaitair (dat wil zeggen 15% van € 21.500,00 =) € 3.150,00 alsmede de proceskosten (waaronder de nakosten).
4.2.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat [gedaagde] wegens een ontstane onwerkbare situatie met de aannemer Smart Home Belgium niet meer op het project kon werken, waarna [eiser] en [gedaagde] op 29 november 2022 met wederzijds goedvinden hebben besloten uit elkaar te gaan. Zij hebben op dat moment afgesproken om het werk van [gedaagde] te beëindigen, hetgeen als oplevering in de zin van art. 7:758 BW kan worden beschouwd. Er is op 29 november 2022 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiser] en [gedaagde] . [gedaagde] en [eiser] hebben die dag thuis bij [gedaagde] meer dan anderhalf uur met elkaar gesproken over de beëindiging van het werk. [eiser] en [gedaagde] hebben ter plekke hun afspraak op de computer van [gedaagde] uitgetypt en deze geprint, waarna [eiser] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Zij waren aldus overeengekomen per direct uit elkaar te gaan en het daarbij te laten. Omdat [eiser] op 22 november 2022 een tweede keer € 5.000,00 in contanten aan [gedaagde] had betaald, heeft [gedaagde] ten tijde van de afspraak dit bedrag aan [eiser] terugbetaald. Ook lag er voor meer dan € 1.000,00 aan materiaal van [gedaagde] op het project, dat een derde partij mocht gebruiken. Bij het gesprek waren ook aanwezig [naam vriendin] (de vriendin van [gedaagde] ) en [naam vriend] (een vriend van [gedaagde] ), die allebei een verklaring hebben overgelegd (producties 3 en 4 [gedaagde] ). [gedaagde] betwist dat hij niet meer bereid was om de werkzaamheden te hervatten, nu er in de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat de werkzaamheden van [gedaagde] zijn beëindigd en [eiser] hem niet meer aansprakelijk kon houden. [eiser] heeft dit bij dagvaarding niet (correct) vermeld. Bovendien heeft [eiser] niet tijdig na oplevering geklaagd, nu hij pas op 1 februari 2023 per e-mailbericht [gedaagde] heeft verzocht de vermeende gebreken te herstellen dan wel geld terug te geven. [gedaagde] betwist toerekenbaar te zijn tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en/of in verzuim te zijn aangezien [eiser] hem nooit in gebreke heeft gesteld. [eiser] heeft dan ook geen recht op vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft al met al voor meer dan het door betaalde bedrag werkzaamheden verricht, materiaal geleverd en kosten gemaakt. [gedaagde] betwist de gestelde schade alsook de omvang ervan, de proceskosten en de rente, en de buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend de brief van
22 november 2022 (zie 2.5.) te hebben ondertekend. De kantonrechter neemt dit verder als vaststaand aan.
4.4.
[eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, “met de rug tegen de muur [stond] en (...) weinig anders [kon] dan de verklaring “voor gelezen” of “gezien” tekenen en zich neerleggen bij de weigering van [gedaagde] om de werkzaamheden voort te zetten.” Zo heeft [eiser] niet aan die brief handgeschreven toegevoegd dat het slechts “voor gelezen” of “voor gezien” betrof, of anderszins een voorbehoud ingebouwd, hetgeen kon en mocht worden verwacht als hij het niet eens was met de inhoud ervan. De kantonrechter neemt om die reden als vaststaand aan dat [eiser] met het zonder voorbehoud ondertekenen van de brief, heeft ingestemd met de inhoud ervan, waaronder het feit dat [eiser] afziet van “alle verdere aansprakelijkheid” jegens [gedaagde] . Het document is dan ook te kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW e.v.
4.5.
Hoewel in de brief niet met zoveel woorden staat dat partijen met gesloten beurzen uiteen gaan, is zonder meer aannemelijk dat dit wel de bedoeling van partijen is geweest, hetgeen de kantonrechter met name afleidt uit de bepaling dat [eiser] af ziet van verdere aansprakelijkheid jegens [gedaagde] .
4.6.
Anders dan [eiser] heeft aangevoerd, blijkt uit de ondertekende brief voldoende dat [gedaagde] afziet van de nog verder te verrichten werkzaamheden, zoals eerder overeengekomen. Het afzien van het “verder installeren” en het “verder leveren van materialen” is redelijkerwijs niet anders op te vatten dan dat [gedaagde] per 29 november 2022 afziet van het verrichten van álle verdere werkzaamheden aan Geleenstraat 51+51a te Heerlen. Dat [eiser] [gedaagde] na 29 november 2022 heeft benaderd om het werk alsnog af te maken, terwijl [eiser] op 29 november 2022 er zelf mee heeft ingestemd dat [gedaagde] met alle werkzaamheden zou stoppen, heeft in dat licht verder geen consequenties.
4.7.
Nu vaststaat dat partijen hebben afgesproken dat het opgedragen werk inclusief het leveren van materialen door [gedaagde] per 29 november 2022 eindigt en [eiser] afziet van verdere aansprakelijkheid jegens [gedaagde] , komt [eiser] thans geen vorderingsrecht meer toe.
4.8.
Gelet op al het vooroverwogene zullen de vorderingen van [eiser] worden
afgewezen.
4.9.
Hetgeen [eiser] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft als rechtens niet relevant geen verdere bespreking.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.058,00 (salaris gemachtigde, twee punten van het toepasselijke tarief).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.058,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2024.
JC