ECLI:NL:RBLIM:2024:1322

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/03?327516 / KG ZA 24-45
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van doorgang en toegang tot percelen in kort geding tussen buren

In deze zaak, die op 21 maart 2024 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, eigenaren van percelen in [plaats], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die eigenaar is van aangrenzende percelen. Eisers vorderen dat gedaagde hen onbelemmerde toegang verleent tot hun percelen via een pad dat over de percelen van gedaagde loopt. Gedaagde heeft dit pad onbegaanbaar gemaakt door sleuven aan te brengen en het af te sluiten met een ketting en palen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het onvoldoende aannemelijk is dat het pad een openbare weg is of dat het als noodweg moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er alternatieve routes zijn voor eisers om hun percelen te bereiken en dat de noodzaak voor een noodweg niet is aangetoond. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de voorwaarden waaronder een noodweg kan worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/327516 / KG ZA 24-45
Vonnis in kort geding van 21 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. K.A.M.J. Horsch,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] .
advocaat: mr. W.E. Widdershoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 22,
- de nagekomen producties 23 tot en met 27 van [eisers] (o.a. videobestanden met vanuit de lucht door een drone gemaakte beelden),
- de nagekomen producties 28 tot en met 32 van [eisers] ,
- de producties 1 tot en met 19 van [gedaagde] ,
- de nagekomen productie 20 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij is afgesproken om de behandeling kort aan te houden om partijen de gelegenheid te bieden om te onderzoeken of zij tot een minnelijke regeling kunnen komen,
- de pleitnota van [gedaagde] ,
- de brief van 7 maart 2024 waarin [gedaagde] de rechtbank bericht dat partijen, na de aanhouding ter zitting, geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en waarin de voorzieningenrechter wordt verzocht om vonnis te wijzen,
- de brief van 7 maart 2024 waarin mr. Widdershoven de rechtbank bericht dat productie 9 zijdens [gedaagde] wordt ingetrokken en wordt verzocht om deze productie uit het procesdossier te halen en bij het oordeel geen acht te slaan op deze productie.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn sinds 2003 eigenaar van de percelen [kadasternummer 1] , [kadasternummer 2] (oorspronkelijk een zandgroeve) en [kadasternummer 3] (oorspronkelijk landbouwweide) te [plaats] . Zij hebben deze percelen gekocht van de ouders van eiser sub 1, aan wie de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] reeds vanaf 1971 in eigendom toebehoorden.
2.2.
Op de aan [eisers] toebehorende percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] staat bebouwing. Het betreft, onder meer, bebouwing ten behoeve van de exploitatie van een hondenpension/hondenkennel.
2.3.
[gedaagde] is sinds 22 april 2021 eigenaar van, onder meer, de percelen bosgrond [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] te [plaats] (productie 3 [gedaagde] ).
2.4.
[naam] (hierna: ‘ [naam] ’) is eigenaresse van perceel [kadasternummer 6] , dat (onder meer) aan de percelen van [eisers] en [gedaagde] grenst (productie 5 [gedaagde] ).
2.5.
De gemeente Beekdaelen is eigenaar van het perceel [kadasternummer 7] te [plaats] (productie 2 [gedaagde] ). Dit perceel bestaat uit een weg. Bezien vanaf de ter plaatse als [straatnaam 1] bekende openbare weg loopt perceel [kadasternummer 7] tot aan perceel [kadasternummer 4] van [gedaagde] .
2.6.
[eisers] maakten, tot voor kort, gebruik van een pad dat toegang verschafte tot hun percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] (hierna: de aftakking). De aftakking doorkruiste percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] van [gedaagde] .
2.7.
De voorzieningenrechter heeft, ter verduidelijking van de situatie ter plekke, de onder 2.3. van de pleitnota van [gedaagde] weergegeven, aan het kadaster toegeschreven kaart, hieronder ingevoegd. Daarop is de openbare weg [straatnaam 1] geel gekleurd. De kaart bevat ook een aanduiding van de daarvan aftakkende [straatnaam 2] . Deels valt de [straatnaam 2] samen met perceel [kadasternummer 7] (van de gemeente Beekdaelen). De [straatnaam 2] is echter ook ingetekend in het verlengde van perceel [kadasternummer 7] , deels op perceel [kadasternummer 4] (van [gedaagde] ) en deels op perceel [kadasternummer 6] (van [naam] ). De lichte streep, waarmee het verloop van dit deel van de [straatnaam 2] werd aangeduid was na het inscannen van de afbeelding niet meer zichtbaar. Daarom is door de voorzieningenrechter dit verloop met rood omkaderd. Daarnaast is, wederom ter verduidelijking van de situatie ter plekke, de aftakking indicatief met een zwarte streep aangegeven. Perceel [kadasternummer 3] (van [eisers] ) bevindt zich uiterst rechts op de kaart en grenst aan perceel [kadasternummer 6] (van [naam] ), perceel [kadasternummer 5] en perceel [kadasternummer 1] .
2.8.
Tussen partijen bestond op enig moment discussie over wat wel en niet mocht betreffende de wijze waarop [eisers] gebruik maakten van de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] van [gedaagde] om hun percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] te bereiken.
2.9.
[gedaagde] heeft op of omstreeks 26 januari 2024 de aftakking onbegaanbaar gemaakt voor in ieder geval auto’s door sleuven aan te brengen en de aftakking afgesloten met een ketting en palen (productie 20 [eisers] en de foto onder rn. 24 dagvaarding).
2.10.
[eisers] hebben [gedaagde] per gelijke datum gesommeerd om de ketting en palen te verwijderen en het pad in de oorspronkelijke staat te herstellen (productie 16 dagvaarding).
2.11.
[gedaagde] heeft op of omstreeks 4 maart 2024 in de nabijheid van de omgeploegde aftakking een nieuw pad gerealiseerd dat - via de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] - toegang geeft tot perceel [kadasternummer 1] . Hiervan zijn als productie 20 door [gedaagde] foto’s in het geding gebracht.
2.12.
[gedaagde] heeft omstreeks eind 2023 op zijn terrein hulst geplant.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 72 uur na betekening van het te wijzen vonnis:
  • de [straatnaam 2] op zijn percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] te herstellen in oorspronkelijke staat;
  • de [straatnaam 2] op zijn percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] vrij toegankelijk te houden;
- aan ten minste [eisers] en diens bezoekers onbelemmerde en vrije toegang/doorgang te verschaffen om over de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] van en naar de percelen van [eisers] te gaan en het [gedaagde] te laten gehengen en gedogen dat [eisers] , alsmede zijn bezoekers, te voet, per fiets, per luxe auto of anderszins gebruik zullen blijven maken van de [straatnaam 2] die loopt over de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] ;
op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00, of een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
II. het [gedaagde] binnen 72 uur na betekening van het te wijzen vonnis te verbieden om de [straatnaam 2] op de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] af te sluiten of anderszins ontoegankelijk te maken en om het [gedaagde] te verbieden het gebruik hiervan te belemmeren, te frustreren of te beperken, op welke wijze dan ook, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00, of een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen 72 uur na betekening van het te wijzen vonnis de in de bijlage bij productie 13 op de plattegrond aangegeven rode stippen/bomen (voornamelijk beukenbomen) die dood zijn, dan wel ernstig door verschillende invloeden, zoals zonne-brand en uitdroging, zijn aangetast, en zich bevinden op percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] , te kappen of op zijn minst deugdelijk te onderhouden/snoeien, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00, of een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
IV. [gedaagde] te veroordelen om binnen 72 uur na betekening van het te wijzen vonnis de hulst van zijn percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00, of een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daarbij inbegrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
Het onder I en II gevorderde
4.2.
De voorzieningenrechter ziet zich, kort gezegd, geplaatst voor de vraag of [gedaagde] gehouden is om de aftakking, die over zijn percelen ( [kadasternummer 4] en [kadasternummer 5] ) liep, richting de percelen van [eisers] ( [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] ), te herstellen in oorspronkelijke staat en aan [eisers] vrije doorgang daarover te verlenen. Dat de aftakking, bij benadering, zo loopt, zoals afgeleid uit randnummer 2.4. van de pleitnota van [gedaagde] en zoals ingekleurd op de afbeelding onder r.o. 2.7., is niet door [eisers] betwist.
4.3.
[eisers] voeren ter onderbouwing van het onder I en II gevorderde primair aan dat de aftakking onderdeel uitmaakt van de [straatnaam 2] , die tot aan de hondenkennel loopt, en dat de aftakking dus een openbare weg is en [eisers] zich om die reden dienen te onthouden van belemmering van de doorgang op de aftakking. [eisers] stellen zich subsidiair op het standpunt dat de aftakking als noodweg moet worden gekwalificeerd/aangewezen en meer subsidiair dat [gedaagde] misbruik van recht maakt door de aftakking af te sluiten dan wel onvoldoende begaanbaar te maken.
(openbare) weg?
4.4.
Niet in geschil tussen partijen is dat de [straatnaam 2] een openbare weg is. Dit volgt ook uit de zogenoemde wegenlegger (productie 21 dagvaarding en productie 10 [gedaagde] ) waaruit onder meer blijkt dat (de voorganger van) de gemeente Beekdaelen vanaf in ieder geval 1992 verantwoordelijk is voor het onderhoud van de [straatnaam 2] . Partijen verschillen echter van mening over de vraag hoe de [straatnaam 2] loopt, meer in het bijzonder of deze tot de hondenkennel loopt en dus ook mede de vertakking omvat.
4.5.
[gedaagde] betwist dat de vertakking is aan te merken als een weg, laat staan een openbare weg. [gedaagde] voert daartoe het volgende aan. Er kwam op dat stukje alleen bestemmingsverkeer. Van een weg met een algemene verkeersfunctie die dient ter afwikkeling van verkeer (in de zin van artikel 1 Wegenwet) is dan ook geen sprake. Van een openbare weg (in de zin van artikel 4 Wegenwet) is dus evenmin sprake.
De (openbare) [straatnaam 2] loopt over gemeentegrond ( [kadasternummer 7] ) en loopt vervolgens over zijn perceel [kadasternummer 4] en daarna nog een stukje over het perceel van [naam] (perceel [kadasternummer 6] ) en loopt vervolgens dood, aldus [gedaagde] . De door [eisers] gerealiseerde, althans tot voor kort gebruikte, aftakking maakt dus geen onderdeel uit van de [straatnaam 2] en staat ook niet op de kadastrale kaart. [gedaagde] wijst er in dat kader op dat de [straatnaam 2] volgens de wegenlegger 289 meter lang is en stelt dat dit correspondeert met de afstand van de [straatnaam 2] zoals die is weergegeven op de kadastrale kaart waarop hij zich beroept. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] een afbeelding onder 4.3. van zijn pleitnota opgenomen, zijnde een weergave van de meting van de ingetekende [straatnaam 2] via Google Earth.
4.6.
Door [gedaagde] is derhalve gemotiveerd betwist dat de aftakking, zoals door [eisers] gesteld, als weg, laat staan als openbare weg, gekwalificeerd moet worden. Gelet op het verweer kan allereerst niet worden aangenomen dat de aftakking een weg is in de zin van artikel 1 Wegenwet. [eisers] hebben ter zitting niet betwist dat de aftakking geen algemene verkeersfunctie had omdat er slechts bestemmingsverkeer kwam. Wel hebben zij als productie 22 verschillende verklaringen overgelegd van met name buurtgenoten waarin onder meer staat dat gedurende langere tijd ‘het publiek ongehinderd gebruik heeft kunnen maken’ van onder meer de aftakking. [gedaagde] heeft de juistheid van deze verklaringen betwist. Mede gelet op het feit dat het hiervoor geciteerde deel van de verklaringen kennelijk voorgedrukt was, waarna degenen aan wie de verklaringen zijn toegeschreven een handtekening hebben gezet, leidt de betwisting van [gedaagde] ertoe dat de juistheid daarvan in het kader van dit kort geding niet kan worden aangenomen. Daarmee zegt de voorzieningenrechter niet dat de verklaringen onjuist zijn, maar wel dat op dit moment aan de hand daarvan niet kan worden vastgesteld of aangenomen dat de aftakking een algemene verkeersfunctie heeft gehad. Nadere bevraging van de buurtbewoners op hun eigen, concrete en specifieke herinnering zou op dit punt wellicht meer duidelijkheid kunnen opleveren, maar binnen het kader van het kort geding is er geen ruimte voor het horen van getuigen. Derhalve kan niet voorshands worden aangenomen dat de aftakking een weg was en dus ook geen openbare weg.
Daarnaast geldt dat [gedaagde] ook met zijn verwijzing naar de aan het kadaster toegeschreven kaart, de daarbij ingetekende [straatnaam 2] én de in de wegenlegger opgenomen afstand van de [straatnaam 2] , gemotiveerd heeft betwist dat de openbare [straatnaam 2] daar loopt waar de aftakking liep. [eisers] hebben niet betwist dat de lengte van de [straatnaam 2] volgens de aan het kadaster toegeschreven kaart 289 meter is, wat dus overeenstemt met de lengte die de openbare [straatnaam 2] volgens de wegenlegger heeft. Dat past in de stelling van [gedaagde] over de loop van de openbare [straatnaam 2] . Wat [eisers] daar tegenover hebben gesteld kan niet leiden tot de conclusie dat niettemin voorshands aangenomen moet worden dat de aftakking deel uitmaakte van de [straatnaam 2] . Aan de door [eisers] op pagina 5 en 6 van de dagvaarding, aan de website topotijdreis.nl ontleende, kaarten kan, voor de beslechting van dit geschil, geen relevante, eenduidige, informatie worden ontleend. De bron van deze kaarten is niet bekend (gemaakt) terwijl op de meest recente versies ervan (productie 13 van [gedaagde] ) de aftakking niet zichtbaar is. Ook de als productie 31 door [eisers] ingebrachte, door hen gemaakte, beschrijving van de [straatnaam 2] kan niet dienen tot het bewijs van hun stellingen. Niet duidelijk is waar die beschrijving op is gebaseerd en dus kan niet worden aangenomen dat aan deze beschrijving bewijskracht moet worden toegekend. Ten aanzien van de verklaringen van de buurtbewoners, die allen middels voorgedrukte tekst hebben verklaard dat ‘het laatste stukje’ tot aan de hondenkennel tot de [straatnaam 2] behoorde, verwijst de voorzieningenrechter naar wat hiervoor is overwogen over de status van deze verklaringen in het kader van dit kort geding.
Het moet er dan ook voor worden gehouden dat hetgeen primair door [eisers] aan het onder I en II gevorderde ten grondslag is gelegd, namelijk dat de aftakking dient te worden aangemerkt als openbare weg, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden.
noodweg?
4.7.
Voor het aanwijzen van de aftakking als noodweg bestaat volgens [gedaagde] geen aanleiding, omdat er nog twee andere uitwegen beschikbaar zijn. [eisers] kunnen hun percelen ( [kadasternummer 1] , [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] ), aldus [gedaagde] , vanaf de andere kant, nog op twee andere manieren bereiken (randnummer 4.5. pleitnota [gedaagde] ). [gedaagde] merkt daartoe onder meer op dat [eisers] hun perceel [kadasternummer 1] (met toegang tot de kennel) kunnen bereiken via het eveneens aan hen toebehorende perceel [kadasternummer 3] , welk perceel zij weer kunnen bereiken via de openbare [straatnaam 2] die deels over het perceel van [naam] loopt. Sinds 4 maart 2024 is daar bovendien het nieuwe pad, zoals dat op die datum door [gedaagde] gerealiseerd is, bijgekomen (productie 20 [gedaagde] ). [gedaagde] hoeft daarom geen (verdere) inbreuk op zijn eigendomsrecht, in de vorm van het door [eisers] gewenste toegangspad, dat gelijk is aan de oude situatie, te dulden.
4.8.
[eisers] betwisten dat zij hun percelen nog via twee (andere) uitwegen kunnen bereiken. Zij betwisten voorts dat het nieuwe, door [gedaagde] gerealiseerde pad, zoals afgebeeld op de door [gedaagde] als productie 20 overgelegde foto’s, voldoet. De helling is volgens hen te steil en bovendien zouden (vracht)wagens bovenaan het pad de draai niet kunnen maken.
4.9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat eerst aanspraak bestaat op een noodweg, indien dit noodzakelijk is voor de normale exploitatie van het ingesloten perceel. Niet in geschil is dat de hondenkennel maximaal slechts ongeveer 2,5 maanden per jaar in gebruik is. Evenmin is in geschil dat op de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] geen woonfunctie rust. Daarmee kan niet worden aangenomen dat een normale exploitatie noopt tot frequente verkeersbewegingen.
Met betrekking tot de door [eisers] gestelde uitweg via het aan [eisers] toebehorende perceel [kadasternummer 3] , heeft te gelden dat het enkele feit dat een eventuele route, dan wel aan te leggen route, via het eigen perceel minder makkelijk begaanbaar, dan wel langer zou zijn, dan de voorheen gebruikte aftakking, niet meteen betekent dat om die reden een door [gedaagde] te gedogen noodweg aangewezen is. Zeker indien er maar een beperkt deel van het jaar gebruik van gemaakt wordt ter exploitatie van de kennel en er anderszins geen gebruik is (toegestaan) dat intensiever verkeer nodig maakt. Binnen het beperkte kader van dit kort geding is er geen ruimte voor nader onderzoek dan wel nadere bewijslevering dat uitsluitsel kan geven over de (eventueel te realiseren) mogelijkheid om via perceel [kadasternummer 3] de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] te bereiken. Dit betekent dat op dit moment niet kan worden aangenomen dat de door [eisers] gewenste noodweg, gelet op de normale exploitatie van hun percelen, noodzakelijk is.
Bovendien staat vast dat er een nieuw pad door [gedaagde] is aangelegd, via welk pad de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] door [eisers] te bereiken zijn. Dat dit pad niet goed genoeg begaanbaar zou zijn voor alle door [eisers] gewenste vervoersbewegingen, valt binnen het bereik van dit kort geding niet vast te stellen. Gelet op de aard en omvang van de met de kennel ontplooide activiteiten kan in ieder geval niet worden aangenomen dat daarvoor (frequent) gebruik met grote gemotoriseerde voertuigen noodzakelijk is. Gesteld noch gebleken is verder dat klanten van de hondenkennel, indien de draai (voor sommigen van hen) moeilijk te maken zou zijn, niet kunnen uitstappen en het laatste stukje te voet kunnen afleggen. Ook kan aan de wens om van de snelste, dan wel meest optimaal toegankelijke, route gebruik te kunnen maken bij de afweging of een noodweg aangewezen is, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
In dit kort geding is er dus geen aanleiding om middels een voorziening vooruit te lopen op een aan te wijzen (andere) noodweg.
misbruik van recht?
4.10.
[eisers] leggen meer subsidiair aan het onder I en II gevorderde ten grondslag dat sprake is van misbruik van recht.
4.11.
Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet aannemelijk is geworden dat, daar waar het de aftakking betreft, sprake is van een weg, dan wel, openbare weg en evenmin aannemelijk is geworden dat aanwijzing van een noodweg noodzakelijk is, is daarmee ook niet aannemelijk geworden dat door [gedaagde] misbruik van (zijn eigendoms)recht wordt gemaakt door de aftakking af te sluiten en onbegaanbaar te maken.
de conclusie
4.12.
Het onder I en II gevorderde zal, nu gelet op het voorgaande geen van de grondslagen doel treffen, worden afgewezen.
Het onder III gevorderde (kappen/deugdelijk onderhouden bomen)
4.13.
De op hun als productie 13 overgelegde overzichtskaart met rode stippen gemarkeerde bomen zijn volgens [eisers] dood dan wel ernstig aangetast. Deze bomen leveren daarom volgens [eisers] onrechtmatige hinder op en dienen daarom gekapt te worden dan wel deugdelijk te worden onderhouden door [gedaagde] . [eisers] beroepen zich daarbij op een opinie van een bevriende bomendeskundige. [gedaagde] betwist dat de bomen onrechtmatige hinder opleveren. Hij voert daartoe aan dat niet vaststaat dat de bomen zich in een slechte conditie bevinden en dat (daarmee) de dreiging van schade evenmin vaststaat. Ook dient, aldus [gedaagde] , rekening te worden gehouden met het feit dat het ter plaatse een bosrijke omgeving betreft.
4.14.
Door [eisers] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat de bomen in zodanige conditie verkeren, dan wel een zodanig gevaar opleveren, dat zij niet kunnen worden gehandhaafd in een bosrijke omgeving. Dat sprake is van hinder die als onrechtmatig valt aan te merken is daarom onvoldoende aannemelijk geworden. De enkele stelling dat iemand waarmee zij bevriend zijn en die volgens hen deskundig is, de mening is toegedaan dat bepaalde bomen moeten worden gekapt dan wel deugdelijk onderhoud aan die bomen dient te worden gepleegd, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Nog daargelaten dat niet is geconcretiseerd wat dient te worden verstaan onder deugdelijk onderhoud. Het onder III gevorderde zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Het onder IV gevorderde (verwijderen hulst)
4.15.
[eisers] vorderen verwijdering van de door [gedaagde] eind 2023 op zijn percelen geplante hulst. Zij stellen daartoe dat hulst giftig is voor honden, hetgeen niet wordt betwist door [gedaagde] . Het voert naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen het bestek van dit kort geding, te ver om de enkele omstandigheid dat [gedaagde] op zijn eigen terrein hulst heeft staan, aan te merken als onrechtmatige hinder jegens [eisers] Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, kan immers niet worden aangenomen dat [gedaagde] de inrichting van zijn perceel moet afstemmen op het door [eisers] gewenste gebruik van hun perceel. Dit temeer gelet op het feit dat de hondenkennel, zoals vaststaat, slechts een uiterst beperkt deel van het jaar open is. Ook het onder IV gevorderde wordt afgewezen.
De proceskosten
4.16.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten, inclusief nakosten, betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nasalaris
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.605,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.
cb