ECLI:NL:RBLIM:2024:1367

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10573244 \ CV EXPL 23-2650
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en buitengerechtelijke incassokosten in het kader van een overeenkomst voor pakketvervoer

In deze zaak vordert de eisende partij, POSTNL PAKKETTEN BENELUX B.V., dat de gedaagde partij, E-COMMERCE CENTER EUROPE B.V., wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.229,04, vermeerderd met rente en proceskosten. De eisende partij stelt dat er een overeenkomst is gesloten voor pakketvervoer, maar dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met de betaling van een bedrag van € 22.952,65. Daarnaast vordert de eisende partij een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.004,53 en wettelijke handelsrente tot 20 april 2023 van € 1.509,01. De gedaagde partij betwist de hoogte van de naheffing en stelt dat er liquiditeitsproblemen zijn, waardoor een betalingsregeling is getroffen.

De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagde partij niet heeft gereageerd op de mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen. De kantonrechter oordeelt dat de naheffing van € 8.839,32, die door de eisende partij is opgevoerd, niet volledig onderbouwd is. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de gedaagde partij een bedrag van € 4.954,20 moet betalen, bestaande uit de hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de datum van dagvaarding.

De gedaagde partij wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.165,00. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10573244 \ CV EXPL 23-2650
Vonnis van de kantonrechter van 20 maart 2024
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSTNL PAKKETTEN BENELUX B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eisende partij,
gemachtigde M.P.A. Roelands,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
E-COMMERCE CENTER EUROPE B.V.,
gevestigd Koperslager 8,
6422 PR Heerlen,
gedaagde partij,
verschenen bij C. van Wijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
Hoewel daartoe bij brief van de griffier van 2 augustus 2023 in de gelegenheid gesteld, heeft gedaagde partij geen conclusie van dupliek genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisende partij vordert gedaagde partij te veroordelen tot betaling van € 11.229,04, vermeerderd met rente en proceskosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering voert eisende partij (samengevat) het volgende aan.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten krachtens welke eisende partij zich heeft verplicht tot pakketvervoer voor gedaagde partij tegen de in de overeenkomst genoemde tarieven.
Gedaagde partij blijft in gebreke met betaling van een bedrag van € 22.952,65. Voorts stelt eisende partij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 1.004,53 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Daarnaast maakt zij aanspraak op
betaling van de wettelijke handelsrente. Eisende partij berekent deze rente tot 20 april 2023 op € 1.509,01. Op de vordering kan nog een bedrag van € 14.237,15 aan deelbetalingen in mindering strekken.
2.3.
Gedaagde partij stelt dat door liquiditeitsproblemen een achterstand is ontstaan. Na tussenkomst van het incassobureau worden de openstaande facturen middels een betalingsregeling van € 500,00 per week afgelost.
Gedaagde partij betwist met name de extra-factuur 1141-2122559 van € 10.695,58 inclusief btw. Uit navraag bleek dat deze factuur een naheffing is voor het minder aangeleverde volume aan pakketten in het jaar 2021. Zij begrijpt niet waarom voor de berekening is uitgegaan van de tarieven voor 2022 en niet die van 2020.
2.4.
Eisende partij stelt bij repliek dat gedaagde partij is gestart in de staffel 50.000 – 75.000 à € 5,03 per pakket. Aangezien gedaagde partij echter minder dan 50.000 pakketten heeft aangeboden, namelijk 25.998, is de staffel 25.000 – 50.000 à € 5,37 per pakket van toepassing. De naheffing bedraagt dan 25.998 x € 0,34 = € 8.839,32.
2.5.
Gedaagde partij heeft geen conclusie van dupliek genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Ten aanzien van de hoofdsom betwist gedaagde partij met name de naheffing van
€ 8.839,32 excl. btw (= € 10.695,58 incl. btw). De overige facturen voor een totaalbedrag van € 12.257,07 worden door gedaagde partij niet weersproken zodat deze tussen partijen vaststaan en voor toewijzing in aanmerking komen.
3.2.
In de dagvaarding stelt eisende partij dat voor het jaar 2021 het tarief voor de staffel 25.000 tot 50.000 pakketten € 5,16 excl. btw bedraagt en voor de staffel 50.000 tot 75.000 pakketten € 4,97 excl. btw. Eisende partij heeft op basis van het door gedaagde partij geschatte volume van 60.000 pakketten in rekening gebracht. Aangezien gedaagde partij slechts 25.998 pakketten ter verzending heeft aangeboden, dient er een naheffing van het verschil tussen € 5,16 en € 4,97 plaats te vinden.
3.3.
Bij repliek wijzigt eisende partij haar stelling met betrekking tot de berekening van de naheffing en stelt dat gedaagde partij is gestart in de staffel 50.000 – 75.000 à € 5,03 per pakket. Aangezien zij minder dan 50.000 pakketten heeft aangeboden is de staffel van 25.000 – 50.000 à € 5,37 per pakket van toepassing.
3.4.
Eisende partij heeft weliswaar gesteld dat de tarieven per 1 januari 2022 zijn gewijzigd en dat de extra factuur dateert van 17 maart 2022, maar zij heeft niet verklaard waarom zij ten aanzien van een naheffing met betrekking tot het jaar 2021 de tarieven per
1 januari 2022 in rekening heeft gebracht.
3.5.
Uitgaande van de tarieven van vóór 1 januari 2022 komt de kantonrechter tot een naheffing van 25.998 x € 0,19 (= € 5,16 -/- € 4,97) = € 4.939,62 excl. btw (= € 5.976,94 incl. btw).
De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen en het verschil van € 4.718,64 incl. btw als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
3.6.
De gevorderde vervallen wettelijke handelsrente vanaf de verzuimdata tot 20 april 2023 ten bedrage van € 1.509,01 is niet toewijsbaar aangezien deze over een te hoog bedrag is berekend. Omdat de facturen niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen, is de wettelijke handelsrente, die op de wet is gegrond en verder niet is weersproken, toewijsbaar vanaf de datum van dagvaarding (= 13 juni 2023).
3.7.
Eisende partij maakt aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Gelet op de totale toewijsbare hoofdsom van
€ 18.234,01, kan overeenkomstig de staffel een bedrag van € 957,34 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
3.8.
De conclusie van het voorgaande is dat een bedrag van € 4.954,20, bestaande uit:
- € 18.234,01 aan hoofdsom (€ 12.257,07 + € 5.976,94)
- € 957,34 aan buitengerechtelijke incassokosten
- minus € 14.237,15 aan deelbetalingen,
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 13 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, zal worden toegewezen.
3.9.
Gelet op de uitkomst van de procedure, zal gedaagde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Nu de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.954,20 blijft een deel van het griffierecht, zijnde een bedrag van € 27,00 (€ 514,00 -/- € 487,00) voor rekening van eisende partij. Het salaris voor de gemachtigde zal worden toegekend op basis van het toegewezen bedrag.
De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 109,44
  • griffierecht € 487,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.165,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.954,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 13 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.165,00,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
type: JEC