In deze zaak, die voor de kantonrechter in Maastricht is behandeld, gaat het om een geschil tussen een huurder en verhuurder over de terugbetaling van de borg en een reconventionele vordering van de verhuurder. De eiseres in conventie, die een woning huurde van de gedaagde in conventie, heeft de huurovereenkomst opgezegd en vordert de terugbetaling van de borg van € 900,00. De gedaagde in conventie heeft echter een verrekeningsverweer gevoerd en vordert in reconventie een bedrag van € 3.000,00, stellende dat de eiseres tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de conclusies van repliek en dupliek.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres in conventie recht heeft op terugbetaling van de borg, omdat de verhuurder deze binnen veertien dagen na opzegging van de huurovereenkomst moet terugbetalen, conform artikel 7:261b lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De gedaagde in conventie heeft geen bewijs geleverd voor zijn vorderingen in reconventie, zoals de vermeende schade door achterstallige huur en kosten voor herstel van de woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in conventie niet kan aantonen dat de eiseres in conventie tekortgeschoten is in haar verplichtingen, en heeft de reconventionele vordering afgewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde in conventie veroordeeld tot betaling van de borg, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan de eiseres in conventie, en de proceskosten aan haar zijde toegewezen.