ECLI:NL:RBLIM:2024:1616

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/304791 / HA ZA 22-206
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige echtelijke woning en de afspraken in het echtscheidingsconvenant

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], over de verdeling van de voormalige echtelijke woning na hun echtscheiding. De partijen zijn op 26 augustus 1997 met elkaar gehuwd en hebben op 11 november 2014 gezamenlijk de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken, wat op 25 maart 2015 is gebeurd. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de echtelijke woning, waarbij de woning onverdeeld zou blijven en de man de hypothecaire lening zou dragen. Na de echtscheiding heeft [gedaagde] de woning verlaten, maar is zij in 2018 weer teruggekeerd. [eiser] heeft sindsdien de eigenaarslasten van de woning betaald en heeft de woning tijdelijk verhuurd.

De procedure is gestart door [eiser] die in verstek heeft gevorderd dat de woning aan hem wordt toegedeeld. Het verstekvonnis van 9 maart 2022 heeft deze vordering toegewezen, maar de rechtbank heeft later vastgesteld dat de vordering van [eiser] anders moet worden geïnterpreteerd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen overeenstemming is bereikt tussen partijen over de verdeling van de woning en de levensverzekering die aan de hypothecaire lening is gekoppeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant ook betrekking hebben op de levensverzekering en dat [eiser] de hypothecaire schuld op zich moet nemen.

De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd en bepaald dat de woning en de levensverzekering aan [eiser] worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dit vonnis is gewezen op 20 maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/304791 / HA ZA 22-206
Vonnis in verzet van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. F.F.A.D.C. Tjalma te Gulpen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. S.L.B. Duijf te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5,
  • het tegen [gedaagde] verleende verstek,
  • het verstekvonnis van 9 maart 2022, gewezen onder zaak-/rolnummer C/03/301723 / HA ZA 22-65,
  • de verzetdagvaarding van 20 april 2022 tevens houdende de eis in reconventie,
  • de rolbeslissing waarbij de mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 6,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 maart 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen meegedeeld een principeafspraak over een regeling te hebben, maar dat zij voor de verdere uitwerking ervan een notaris dienen te raadplegen. Daarop is de zaak verwezen naar de rol van 7 juni 2023 voor uitlating aan de zijde van beide partijen over het verdere verloop van de procedure. Vervolgens is, al dan niet op gezamenlijk verzoek van partijen, uitstel verleend voor deze uitlating. Op de rol van 24 januari 2024 heeft [eiser] verzocht om vonnis te wijzen en heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht een nadere akte/conclusie te mogen nemen of een nadere mondelinge behandeling te bepalen. De onderbouwing van het verzoek van [gedaagde] bestond er - kort gezegd - uit dat partijen in hoofdzaak overeenstemming hebben bereikt maar dat de concept uitwerking daarvan door de notaris voor beide partijen ongunstig zou uitpakken om redenen van fiscale aard en die te maken hebben met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Een ander zou verder uitgewerkt moeten worden. Een vonnis zou dat ondermijnen, zodat het vragen daarvan door [eiser] onaanvaardbaar zou zijn. Gegeven het feit dat partijen niet eenstemmig om verder uitstel hebben verzocht en het onderwerp van de procedure niet de regeling tussen partijen is, heeft de rechtbank daarop niettemin vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 26 augustus 1997 met elkaar gehuwd. Op 11 november 2014 hebben partijen de rechtbank gezamenlijk verzocht de echtscheiding uit te spreken. Dat is gebeurd bij beschikking van 25 maart 2015 (productie 1). Deze is op 1 mei 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Voorafgaand aan indiening van het echtscheidingsverzoek hebben partijen, onder begeleiding van een gezamenlijk aangezochte advocaat, een echtscheidingsconvenant gesloten (productie 2). Daarin staat onder meer:
‘ARTIKEL 6 ECHTELIJKE WONING
De echtelijke woning aan de [adres] zal tussen partijen onverdeeld blijven.
De man
(lees: [eiser] , toevoeging rechtbank)zal in dit pand blijven wonen en de op deze woning rustende hypothecaire geldlening bij de Obvion zal aan hem worden toegescheiden en hij verplicht zich deze lening als een eigen schuld te voldoen en vrijwaart de vrouw
(lees: [gedaagde] , toevoeging rechtbank)voor aanspraken van derden terzake.
Eventuele overwaarde zal toekomen aan de man.’
2.3.
In het convenant zijn ook afspraken gemaakt over de verdeling van inboedel, een auto en bank- en spaartegoeden.
2.4.
De in het convenant genoemde hypothecaire schuld bedraagt € 268.000,00. Obvion N.V. is de geldgever/hypotheekhouder. Tot zekerheid van - kort gezegd - terugbetaling van het geleende hebben partijen, naast het recht van hypotheek op de woning, aan Obvion N.V. een pandrecht verleend op de rechten uit een levensverzekering bij Zwitserleven (polisnummer [polisnummer] ) en is Obvion aangewezen als eerste begunstigde van deze verzekering.
2.5.
Rondom het moment van de echtscheiding heeft [gedaagde] de echtelijke woning verlaten. Vanaf ergens in 2018 bewoont zij de woning weer. [eiser] betaalt vanaf het uiteengaan van partijen de eigenaarslasten van de woning - waaronder de hypotheeklasten - en ook de gebruikerslasten. Gedurende enige periode is de woning door [eiser] verhuurd. Hij heeft de huurpenningen geïnd en behouden.
2.6.
Vanaf oktober 2021 is door of namens [eiser] aan [gedaagde] verzocht om mee te werken aan verdeling van de woning. Bij e-mail van 10 december 2021 van mr. Tjalma is [gedaagde] een concept vaststellingsovereenkomst voorgelegd. Daarin is, kort gezegd, opgenomen dat de woning en gekoppelde levensverzekeringspolis aan [eiser] worden toegedeeld en dat hij de hypothecaire schuld draagt. Verder staat erin dat [gedaagde] de woning in bruikleen mag houden totdat het jongste kind van partijen achttien jaar oud is. [gedaagde] reageert per e-mail van 10 december 2021 als volgt:
‘Beste mevrouw Tjalma,
We hebben inderdaad telefonisch contact gehad een tijdje terug. Hetgeen ik had voorgesteld zie ik niet terug in het stuk. Het huis op de naam van de kinderen en als de jongste op een bepaalde leeftijd zou komen dam mochten ze het huis naar eigen belangen gebruik van maken (verkopen of elkaar uitkopen blijft hun eigen keuze)
Ik herinner mij ook gezegd te hebben dat ik hier kon blijven totdat het laatste kind uit huis is, leeftijd 18 klopt niet. Want de oudste is 20 en woont nog thuis.
Ik kon er geen leeftijd aan koppelen, zei ik’
Vervolgens is door mr. Tjalma bij e-mail van 21 december 2021 nogmaals aan [eiser] verzocht de concept vaststellingsovereenkomst te tekenen. De reactie van [gedaagde] luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘‘Beste mevrouw Tjalma,
(...)
Het huis is/wordt van onze 3 kinderen, dat moet zwart op wit op papier komen te staan bij de notaris.
Er mag geen extra lening/hypotheek of wat dan ook in die trend op het huis komen. Als het huis is afbetaald mogen de kinderen het verkopen of elkaar uitkopen. En als laatste, dat we hier mogen blijven totdat het laatste kind uit huis is...’
De hier vermelde correspondentie is overgelegd als productie 5.
2.7.
Er is geen overeenstemming bereikt tussen partijen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure - kort gezegd - primair gevorderd dat de echtelijke woning en de levenszekering aan hem worden toegedeeld en dat [gedaagde] wordt veroordeeld daaraan haar medewerking te geven, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaats treedt van haar toestemming en/of wilsklaring en/of handtekening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Bij het verstekvonnis is de primaire vordering van [eiser] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vordering van [eiser] anders moet worden gelezen dan de rechtbank in de verstekprocedure heeft aangenomen. Gebleken is dat [eiser] vordert dat de rechtbank:
Ia. bepaalt dat aan [eiser] de echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] , te [woonplaats] en de daarbij behorende hypothecaire geldlening bij Obvion worden toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van deze hypothecaire geldlening alsook dat aan [eiser] de aan voormelde hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering bij Zwitserleven wordt toebedeeld, dit alles zonder verrekening van een eventuele overwaarde dan wel onderwaarde aangaande de woning met [gedaagde] ,
Ib. [gedaagde] veroordeelt om uiterlijk binnen twee weken na de betekening van dit vonnis zowel haar medewerking te verlenen aan de toedeling van de onverdeelde helft van de woning in de huidige staat aan [eiser] als mee te werken aan de levering van dit aandeel in de woning alsook haar medewerking te verlenen aan de eventuele noodzakelijke handelingen in verband met de toedeling van de levensverzekering bij Zwitserleven aan [eiser] ,
Ic. bepaalt dat het vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht/ (notariële) levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] indien [gedaagde] niet binnen twee weken na betekening van het vonnis meewerkt aan de levering aan [eiser] van haar onverdeelde aandeel in de woning en de eventuele noodzakelijke handelingen inzake de toedeling aan [eiser] van de levensverzekering bij Zwitserleven,
en, voor het geval het voor [eiser] financieel niet mogelijk blijkt om de echtelijke woning over te nemen:
IIa. [eiser] machtigt tot het te gelde maken van de woning, staande en gelegen aan de [adres] , te [woonplaats] , in het bijzonder tot het doen van alles wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning bij een makelaar,
IIb. bepaalt dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van [gedaagde] tot het in verkoop geven van de woning bij een makelaar,
IIc. bepaalt dat het vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht/ (notariële) levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] ,
alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] (alsnog) worden afgewezen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, zoals ter mondelinge behandeling nader geduid, dat de rechtbank:
Ia. bepaalt dat de woning aan [eiser] wordt toebedeeld conform de getaxeerde waarde van de woning onder de verplichting om de op de woning rustende schuld bij Obvion voor zijn rekening te nemen en [gedaagde] daarbij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake die schuld te laten ontslaan, waarbij aan ieder der partijen wordt toegescheiden: de helft van de overwaarde van de echtelijke woning welke dient te worden betaald uiterlijk bij gelegenheid van de notariële afwikkeling bij de notaris,
Ib. bepaalt dat aan ieder wordt toegescheiden: de helft van de contante waarde van de levensverzekering bij Zwitserleven,
Ic. de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vaststelt zoals de rechtbank in goede justitie juist acht,
en, voor het geval het voor [eiser] financieel niet mogelijk blijkt om de echtelijke woning over te nemen:
II. [gedaagde] machtigt tot het te gelde maken van de woning, in het bijzonder tot het doen van alles wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning bij een makelaar
3.5.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Ontvankelijkheid verzet
4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in haar verzet kan worden ontvangen.
Stellingen partijen
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat hij ten aanzien van de voormalige echtelijke woning niet langer in onverdeeldheid wil blijven. Hij wenst dat de woning wordt verdeeld doordat deze aan hem wordt toegedeeld, waarbij [gedaagde] moet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld uit geldlening aan Obvion N.V. De overwaarde komt volgens [eiser] aan hem toe omdat dit zou volgen uit artikel 6 van het convenant (zie 2.2. hiervoor). De reden dat alstoen niet tot verdeling is overgegaan was volgens [eiser] dat de woning ‘onder water stond’ oftewel de hypothecaire schuld hoger was dan de waarde van de woning en de levensverzekeringspolis. Daarom kon [eiser] de overname niet financieren, maar is afgesproken: ‘we laten het zo, maar de woning is voor [eiser] ’. Vanaf dat moment heeft [eiser] ook alle lasten voldaan.
4.3.
Ook [gedaagde] stelt niet langer in onverdeeldheid te willen blijven. Volgens haar dient verdeling echter niet plaats te vinden conform de wensen van [eiser] . Zij voert daartoe aan dat de in het convenant gemaakte afspraken niet als zodanig zijn uitgevoerd, waarmee zij doelt op het feit dat [eiser] de woning niet is gaan bewonen. Daarnaast stelt zij dat de gezamenlijke advocaat van partijen haar nog twaalf jaar de tijd gaf om op de verdeling terug te komen. Ook wijst zij erop dat [eiser] de woning heeft verhuurd. Verder stelt zij dat de levensverzekering niet is meegenomen in de afspraken, waarbij zij erop wijst dat daarover in het convenant niets wordt vermeld. Nu partijen lange tijd in onverdeeldheid zijn gebleven en [gedaagde] in die periode mede aansprakelijk is geweest voor de hypothecaire schuld, kan de door [eiser] gewenste wijze van verdeling niet worden aanvaard, aldus [gedaagde] . Verdeling kan plaatsvinden door toedeling aan [eiser] , maar dan zal hij aan [gedaagde] de helft van de overwaarde moeten uitkeren. Die overwaarde moet volgens [gedaagde] worden berekend aan de hand van de huidige waarde van de woning en de huidige waarde van de levensverzekeringspolis. Ook benoemt zij dat het haar wens is dat zij nog enige tijd in de woning kan blijven wonen en dat de woning uiteindelijk ten goede komt van de kinderen van partijen, maar dat dit niet zeker is als blijkt dat [eiser] de woning niet kan overnemen en deze moet worden verkocht.
Oordeel rechtbank
4.4.
Aangezien beide partijen de verdeling van de woning wensen, ligt de vordering van [eiser] in zoverre voor toewijzing gereed. Wat partijen verdeeld houdt is de wijze van verdeling.
4.5.
Vast staat dat partijen in artikel 6 van het convenant afspraken hebben gemaakt over de woning. Blijkens dat artikel blijft de woning weliswaar onverdeeld, maar niet in geschil is dat dit niet betekent dat de woning nooit zou hoeven te worden verdeeld. Al is vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat het moment van verdeling nu is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in artikel 6 van het convenant voor dat geval afspraken gemaakt. Er staat immers dat de overwaarde aan [eiser] toekomt, welke afspraak logischerwijs enkel kan zien op het geval dat er verdeeld wordt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] ook erkend dat, in ieder geval bij verkoop van de woning, de overwaarde (of restschuld) volledig voor [eiser] zou zijn. Weliswaar kan [gedaagde] zich desgevraagd niet herinneren of dit ook zou gelden ingeval van toedeling van de woning aan [eiser] , maar niet valt in te zien waarom dit in dat geval anders zou zijn. In dat kader wijst de rechtbank erop dat de kennelijk op de verdeling van de overwaarde betrekking hebbende bepaling in het convenant (‘Eventuele overwaarde zal toekomen aan de man’) niet vermeldt dat dit alleen zou gelden bij verkoop. Ook vindt de rechtbank de inhoud van de als productie 5 overgelegde e-mailcorrespondentie tussen de advocaat van [eiser] en [gedaagde] relevant. Daaruit blijkt dat [gedaagde] , ook bij toedeling van de woning aan [eiser] , wenste overeen te komen tot welk moment zij - met een of meer van de kinderen van partijen - in de woning mocht blijven wonen en dat de woning (uiteindelijk) aan de kinderen zou toekomen. Zij maakte geen aanspraak op een eventuele overwaarde (en gaf evenmin aan mee te willen delen in een eventuele restschuld), wat voor de hand zou hebben gelegen als daarover nog geen afspraak zou zijn gemaakt. De rechtbank neemt dus aan dat in het convenant een afspraak tussen partijen is vastgelegd die inhoudt dat, indien tot verdeling wordt overgegaan, [eiser] alleen de restschuld moet dragen of alleen gerechtigd is tot de overwaarde.
4.6.
De volgende te beantwoorden vraag is die of met de aldus vastgestelde afspraak tussen partijen ook is bedoeld dat aan [eiser] zonder verdere verrekening de polis van de levensverzekering wordt toegedeeld. [gedaagde] wijst er op zich terecht op dat de polis niet apart is benoemd in convenant. Echter, gelet op het feit dat de polis is gekoppeld aan de lening en daarmee aan de woning, gaat de rechtbank ervan uit dat de afspraak over de overwaarde mede betrekking heeft op de verzekering, in die zin dat onder overwaarde wordt verstaan: de waarde of verkoopopbrengst van de woning te vermeerderen met de waarde van de polis en te verminderen met de omvang van de hypothecaire schuld. Relevant is verder dat het convenant kennelijk tot doel had het gehele gezamenlijke vermogen te verdelen. Bij het opstellen daarvan zijn partijen bijgestaan door een deskundige - de gezamenlijke advocaat - zodat niet aannemelijk is dat de polis is vergeten. Derhalve is veeleer aan te nemen dat de waarde van de polis deel uitmaakt van de afspraak die er ofwel toe leidt dat [eiser] een restschuld moet dragen ofwel dat hem de overwaarde toekomt. De rechtbank concludeert derhalve dat de verdelingsafspraak tussen partijen ook ziet op de verzekeringspolis, in die zin dat deze zonder verdere verrekening wordt toegedeeld aan [eiser] .
4.7.
Dat [eiser] de woning niet heeft bewoond, zoals blijkens het convenant wel was voorzien, doet aan de onder 4.5. en 4.6. vermelde oordelen niet af. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk verband er zou bestaan of is overeengekomen tussen de bewoning van [eiser] en de afspraak over de restschuld of overwaarde. Datzelfde geldt voor het feit dat [eiser] de woning enige tijd heeft verhuurd. Aan de stelling van [gedaagde] dat de advocaat van partijen heeft gezegd dat [gedaagde] nog gedurende twaalf jaar op de verdeling kon terugkomen, gaat de rechtbank voorbij. Nog afgezien van het feit dat [eiser] betwist dat dit is gezegd, heeft [gedaagde] niet gesteld wat dit zou betekenen en daarmee dus ook niet waarom het afdoet aan de stellingen van [eiser] . Bovendien heeft [eiser] terecht opgemerkt dat, als een termijn van twaalf jaar is genoemd, veeleer aannemelijk is dat dit te maken heeft gehad met (partner)alimentatie en daarmee niet met de verdeling. Het is juist dat de gemaakte afspraak heeft ingehouden dat, hoewel [eiser] in de onderlinge verhouding tussen partijen de gehele verantwoordelijkheid voor de hypothecaire schuld op zich heeft genomen, [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is gebleven voor de verplichtingen jegens Obvion N.V. Dat is echter op zichzelf onvoldoende om de afspraak aan te tasten of [eiser] te beperken in zijn recht op nakoming ervan. De wens van [gedaagde] dat de woning ten goede komt van de kinderen - welke wens [eiser] ook heeft uitgesproken - kan evenmin afdoen aan het oordeel dat de woning thans zonder verdere verrekening aan [eiser] moet worden toegedeeld. Niet is immers gebleken dat dit als voorwaarde voor de verdeling is overeengekomen. Bovendien staat de toedeling aan [eiser] als zodanig niet in de weg aan het realiseren van die wens. Dat [gedaagde] eerder dan gewenst de woning zal moeten verlaten als de woning onverhoopt aan een derde moet worden verkocht, betekent evenmin dat nakoming van de verdelingsafspraak niet gevorderd zou kunnen of mogen worden. De rechtbank wijst erop dat ook [gedaagde] , weliswaar voorwaardelijk, vordert dat de woning wordt verkocht. De slotsom blijft derhalve dat partijen hebben afgesproken dat, ingeval van verdeling, de woning en levensverzekeringspolis aan [eiser] worden toegedeeld en dat hij hypothecaire schuld op zich neemt en dat hij ofwel alleen draagplichtig is voor de restschuld ofwel alleen profiteert van de overwaarde alsook dat er geen redenen zijn waarom [eiser] nakoming van die afspraak niet zou mogen verlangen. De door [gedaagde] nog aangehaalde hoofdregel dat bij de waarde van een te verdelen goed wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, maakt deze conclusie niet anders. Deze conclusie is immers gebaseerd op de vaststelling dat partijen over de verdeling afspraken hebben gemaakt, onder meer inhoudende dat de eventueel te ontstane overwaarde geheel aan [eiser] toekomt. Dan wordt aan waardering en dus het hanteren van voormelde hoofdregel niet toegekomen.
Beslissingen in dictum
4.8.
Aangezien is gebleken dat [eiser] de vorderingen deels anders heeft bedoeld dat deze in het verstekvonnis zijn toegewezen, zal het verstekvonnis worden vernietigd en, in plaats daarvan, worden beslist op de verduidelijkte vorderingen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat deze vorderingen in beginsel toewijsbaar zijn. Niettemin zal de rechtbank op onderdelen afwijken, wat hierna wordt toegelicht. Dat dit mogelijk volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 april 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZC2631) waarin is geoordeeld dat de rechter die de verdeling vaststelt op de voet van art. 3:185 lid 1 BW, niet gebonden is aan hetgeen partijen hebben gevorderd. In het algemeen zal dit terugkomen in de wijze waarop enkele onderdelen van de vordering worden ge(her)formuleerd. Op enkele specifieke onderdelen wordt hierna ingegaan.
4.9.
Uit de als productie 3 overgelegde akte van levering van de woning blijkt dat de in die akte nader omschreven woning een appartementsrecht betreft (pagina 1 onder ‘OMSCHRIJVING REGISTERGOED’). De rechtbank zal in het dictum daarom verwijzen naar deze omschrijving in plaats van naar ‘de woning’.
4.10.
Aangezien schulden niet kunnen worden verdeeld, kan de hypothecaire schuld aan Obvion N.V. niet aan [eiser] worden toegedeeld. Wel staat vast dat [eiser] voor die schuld alleen - en dus met uitsluiting van [gedaagde] - draagplichtig is. Omdat dit reeds vaststaat op grond van de afspraak tussen partijen zal dit in het dictum slechts worden vastgesteld (en niet bepaald).
4.11.
Hoewel de terminologie van de voorwaardelijke vordering aansluit bij het bepaalde in artikel 3:174 BW, maar voor de onderbouwing van de vorderingen wordt verwezen naar artikel 3:185 BW, begrijpt de rechtbank dat ook de voorwaardelijke vordering is gebaseerd op de gewenste verdeling van de woning, hetgeen [gedaagde] kennelijk ook zo heeft begrepen. Conform die vaststelling zal worden beslist.
4.12.
Nu geen van partijen heeft gesteld welke termijn [eiser] zou moeten krijgen om de overname van de woning te financieren en de rechtbank het noodzakelijk acht dat duidelijk is wanneer de voorwaardelijke veroordeling aan de orde is, zal de rechtbank een termijn stellen. Deze zal worden gesteld op vier maanden, te rekenen vanaf de dag van het wijzen van dit vonnis, en worden gekoppeld aan het ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld aan Obvion N.V.
4.13.
Hoewel dat onder de voorwaardelijke vordering niet expliciet is geformuleerd, wenst [eiser] kennelijk in dat geval dat de verkoopopbrengst - zijnde het equivalent van de overwaarde gegeven het feit dat de huidige hypothecaire geldlening zal moeten zijn afgelost door [eiser] bij levering aan een derde - geheel aan hem toekomt. [gedaagde] zal dit ook zo hebben moeten begrijpen. Aldus zal worden beslist.
Proceskosten
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.15.
De rechtbank verwijst naar de overwegingen in conventie. Daaruit volgt dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
4.16.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
Verstekvonnis
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 9 maart 2022 onder zaaknummer / rolnummer 301723 / HA ZA 22-65 gewezen verstekvonnis,
Verdeling
5.2.
bepaalt dat aan [eiser] wordt toegedeeld het appartementsrecht zoals nader omschreven onder ‘OMSCHRIJVING REGISTERGOED’ in de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde akte van levering, onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de schuld van partijen aan Obvion N.V. tot zekerheid van terugbetaling waarvan aan Obvion N.V. een recht van hypotheek is verstrekt op voormeld appartementsrecht,
5.3.
stelt vast dat tussen partijen geldt dat [eiser] alleen, en daarmee met uitsluiting van [gedaagde] , draagplichtig is voor de onder 5.2, vermelde schuld aan Obvion N.V,
5.4.
bepaalt dat aan [eiser] wordt toegedeeld de levensverzekeringpolis bij Zwitserleven met polisnummer [polisnummer] ,
5.5.
bepaalt dat [eiser] in verband met de onder 5.2. en 5.4. toegedeelde vermogensbestanddelen aan [gedaagde] geen vergoeding wegens overbedeling verschuldigd is,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen twee weken na de betekening van dit vonnis:
- haar medewerking te verlenen aan de toedeling van de onverdeelde helft van het onder 5.2. vermelde appartementsrecht in de huidige staat aan [eiser] middels het meewerken aan de levering als bedoeld in artikel 3:186 BW van dit aandeel in het appartementsrecht aan [eiser] , mits alsdan de onder 5.2. vermelde opschortende voorwaarde is vervuld,
- haar medewerking te verlenen aan de eventuele noodzakelijke handelingen in verband met de toedeling van de levensverzekering bij Zwitserleven aan [eiser] ,
5.7.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van:
- de voor de eigendomsoverdracht/ (notariële) levering van het appartementsrecht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] en/of,
- de voor toedeling van de levensverzekering bij Zwitserleven eventueel noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring,
indien [gedaagde] niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis de onder 5.6. vermelde medewerking verleent,
5.8.
indien de onder 5.2. vermelde opschortende voorwaarde niet is vervuld binnen vier maanden na de dag van het wijzen van dit vonnis: machtigt [eiser] tot het verkopen van het onder 5.2. vermelde appartementsrecht, in het bijzonder tot het doen van alles wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning via een makelaar,
5.9.
bepaalt dat, ingeval [eiser] gebruik maakt van de onder 5.8. vermelde machtiging, dit vonnis in de plaats komt van:
- de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van [gedaagde] tot het in verkoop geven van het appartementsrecht bij een makelaar,
- de voor de eigendomsoverdracht/ (notariële) levering van het appartementsrecht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] ,
5.10.
bepaalt dat, ingeval het appartementsrecht wordt verkocht, aan [eiser] de verkoopopbrengst toekomt,
5.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.12.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.13.
wijst de vorderingen af,
5.14.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.type: BdB