ECLI:NL:RBLIM:2024:1618

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/03/324927 / HA ZA 23-519
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident rechtsmacht Nederlandse rechter onbevoegd o.g.v. art. 7 Brussel-I-bis, plaats van levering België

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een incident betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft een vordering ingesteld tegen een commanditaire vennootschap, waarbij zij stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen voor de overdracht van activa en een arbeidsovereenkomst. De eiseres vordert onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding. De gedaagde heeft echter een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Belgische rechter bij uitsluiting bevoegd is, aangezien de plaats van levering in België zou zijn. De rechtbank heeft de bevoegdheidsvraag beoordeeld aan de hand van de Brussel I-bis-Verordening. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat de gedaagde haar statutaire zetel in België heeft en de plaats van uitvoering van de overeenkomst daar ligt. De rechtbank heeft de eiseres in de proceskosten veroordeeld, aangezien zij in het ongelijk is gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/324927 / HA ZA 23-519
Vonnis in incident van 20 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Delnoy-Garske,
tegen
de commanditaire vennootschap
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten mr. C.J.M. Bongers en mr. C.R.R.M. Niessen.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 13
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met 1 productie.
1.2.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] geen incidentele conclusie van antwoord genomen. Het recht op het nemen van die conclusie is daarop vervallen verklaard.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat tussen haar en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] haar activa aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zou overdragen en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] daarvoor € 50.000,- zou betalen. Tegelijkertijd is er volgens [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen de directeur van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] (de heer [naam directeur] ) als werknemer en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] als werkgever. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] beide overeenkomsten niet nakomt. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] vordert uit dien hoofde – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair:
- zal verklaren voor recht dat partijen een overeenkomst hebben gesloten omtrent de activatransactie alsmede de arbeidsovereenkomst, dan wel dat partijen een rompovereenkomst hebben gesloten;
- zal verklaren voor recht dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] geleden schade;
- [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal veroordelen tot nakoming van de overeenkomst op straffe van een dwangsom;
- [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal veroordelen tot betaling van schade ten bedrage van
€ 294.612,08;
- [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.450,25 inclusief btw;
- [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zal veroordelen in de proceskosten inclusief de nakosten.
in het incident
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij stelt dat de Belgische rechter bij uitsluiting bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft dit niet weersproken.

3.3. De beoordeling

in het incident3.1. Als niet alle partijen in Nederland woonachtig zijn of gevestigd zijn, zoals in deze zaak, moet beoordeeld worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen.
3.2.
De rechtbank beantwoordt de bevoegdheidsvraag aan de hand van Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende (onder meer) de rechterlijke bevoegdheid van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L54 (Brussel I-bis-Verordening, verder aangeduid als de Verordening).
Bevoegdheidsgronden
3.3.
Uitgangspunt van de Verordening is dat partijen worden opgeroepen voor de rechter van het land waar zij woonplaats hebben (artikel 4 lid 1 van de Verordening). [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft haar woonplaats - zijnde haar statutaire zetel of hoofdvestiging (artikel 63 lid 1 onder a en c Verordening) - in België zodat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet daarop kan worden gebaseerd. De Verordening bepaalt echter in artikel 5 dat partijen in de gevallen als omschreven in onder meer de afdelingen 2 en 5 van hoofdstuk II van de Verordening, ook voor het gerecht van een andere lidstaat geroepen kunnen worden.
3.4.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft betwist dat de door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gestelde overeenkomsten tot stand zijn gekomen. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling er niettemin veronderstellenderwijs van uitgaan dat deze overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Ook in dat geval moet immers de conclusie zijn dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. De rechtbank oordeelt daartoe als volgt.
Beoordeling afzonderlijke bevoegdheidsgronden
3.5.
Voor geschillen in verband met een arbeidsovereenkomst bevat artikel 21 van de Verordening regels over een alternatief bevoegde rechter. Deze regels zijn slechts van toepassing als een werkgever door een werknemer in rechte wordt betrokken. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] stelt dat de heer [naam directeur] de werknemer van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] is. De heer [naam directeur] is echter geen partij in deze procedure, wat betekent dat in deze procedure geen vordering ingesteld door een werknemer tegen een (beweerdelijke) werkgever. Op artikel 21 van de Verordening kan dus niet de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze procedure worden gegrond.
3.6.
Artikel 7 lid 1 van de Verordening leidt tot een alternatieve bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar de verbintenis uit overeenkomst moet worden uitgevoerd. In de zin van deze bepaling geldt als plaats van uitvoering van de verbintenis die volgt uit een overeenkomst tot koop en verkoop van roerende zaken, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of hadden moeten worden. Omdat de gestelde activatransactie volgens [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] kennelijk deels zag op roerende zaken, zou de Nederlandse rechter aan artikel 7 lid 1 sub a van de Verordening voor een deel van de vorderingen rechtsmacht kunnen ontlenen als de roerende zaken in Nederland zouden moeten worden geleverd. Als plaats van levering heeft in dit kader te gelden de plaats waar de zaken op hun eindbestemming aan koper worden of moesten worden afgegeven. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] stelt dat, als de overeenkomst zou zijn gesloten, de zaken geleverd hadden moeten worden in België omdat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] daar haar hoofd- en enige vestiging heeft. Uitgaande van de stelling van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] dat zij de zaken onder zich zou houden, voert [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] aan dat dit ook betekent dat de zaken in België zouden worden geleverd. Zij stelt daartoe dat [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] weliswaar statutair in Nederland is gevestigd, maar haar hoofdvestiging in Lanaken (België) heeft. De stellingen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] zijn door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet betwist, zodat de rechtbank niet kan aannemen dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 van de Verordening rechtsmacht toekomt.
3.7.
Gesteld noch gebleken is dat op basis van een andere bepaling uit de Verordening aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De slotsom is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tegen [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] kennis te nemen.
3.8.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident, door de rechtbank aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] begroot op € 614,- aan salaris advocaat (1 punt van liquidatietarief II).
in de hoofdzaak
3.9.
De rechtbank zal zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaren met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten van Bandenservice Joeri, die begroot worden op € 5.737,- aan griffierecht.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde toe,
4.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] tot op heden begroot op € 614,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis,
in de hoofdzaak
4.3.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.4.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] tot op heden begroot op € 5.737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis,
in het incident en in de hoofdzaak
4.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH