ECLI:NL:RBLIM:2024:1775

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 1067
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in subsidiegeschil

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft een subsidiegeschil tussen een stichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 februari 2024, waarin een subsidie van € 273.175,- en een eenmalige subsidie van € 54.860,- was toegekend. De stichting verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde in een acute financiële noodsituatie te komen door het uitblijven van de volledige subsidie-uitkering.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat er geen onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood. De stichting heeft voldoende financiële middelen en reserves om de komende maanden te overbruggen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is voor spoedzaken, en dat de stichting al een substantieel deel van de subsidie heeft ontvangen. De voorzieningenrechter concludeert dat de stichting geen recht heeft op de gevraagde voorlopige voorziening, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van spoedeisend belang en er geen evident onrechtmatig besluit is vastgesteld.

De uitspraak is gedaan op 11 april 2024 en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1067

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 in de zaak tussen

[naam], gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (het college),
(gemachtigde: de heer Ploum en mevrouw Van Bogaert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 8 februari 2024.
1.1.
Met dat besluit heeft het college aan verzoekster voor het jaar 2024 een subsidie toegekend van € 273.175,- en een eenmalige subsidie van € 54.860,-.
1.2.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: C. Baltussen en mevrouw Van Keulen namens verzoekster en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van spoedeisend belang?
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. [1] Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster voert aan dat zij het college heeft verzocht om 50% van het toegekende subsidiebedrag uit te keren hangende de bezwaarprocedure. Het college heeft echter maar 20% uitgekeerd. Verzoekster vreest dat zij niet op korte termijn tot een overeenkomst komt met het college waardoor haar financiële positie kwetsbaar blijft. Verder voert verzoekster aan dat zij met de toegekende subsidie de aan haar opgedragen taken niet naar behoren kan uitvoeren. Ter zitting heeft verzoekster nog aangegeven dat het aantal meldingen van discriminatie exponentieel is toegenomen. Dit jaar alleen al heeft zij 370 meldingen ontvangen ten opzichte van een totaal aantal van 440 meldingen vorig jaar. Verzoekster geeft aan dat zij extra medewerkers nodig heeft om deze meldingen te verwerken/behandelen.
4. Uit de stukken leidt de voorzieningenrechter af dat het college eind maart 25% van het totale subsidiebedrag aan verzoekster heeft uitgekeerd. Dit komt neer op een bedrag van € 68.293,75. Ter zitting heeft het college aangegeven dat op 5 april 2024 (3 dagen na de zitting) opnieuw een bedrag van € 68.293,75 aan verzoekster zal worden uitgekeerd. Dit bedrag heeft betrekking op de periode april 2024 - juni 2024. Naast dit bedrag zal volgens het college op 5 april 2024 ook een eenmalige subsidie van € 54.860,- aan verzoekster worden uitgekeerd.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat – samen met de al uitgekeerde subsidie van de centrumgemeente Roermond van € 187.114.27 – al een totaalbedrag van € 255.408,02 aan subsidie aan verzoekster is uitgekeerd. Op 5 april 2024 komt daar nog een totaalbedrag van € 123.153,75 aan subsidie bij. Verzoekster heeft dan gekregen waar zij in de voorlopige voorziening om heeft gevraagd. Namelijk in ieder geval 50% van de aan haar toegekende subsidie.
6. Verzoekster heeft verder aangegeven dat zij een reserve heeft van € 132.000,- en dat zij maandelijks € 47.000,- aan salariskosten heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster voor de komende maanden een behoorlijke financiële buffer heeft. Verzoekster stelt weliswaar dat de toegekende subsidie te laag is voor het uitoefenen van haar taken op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) en dat zij extra medewerkers nodig heeft vanwege het toegenomen aantal meldingen, maar dit betoog van verzoekster heeft betrekking op de lange termijn en daar ziet deze voorlopige voorzieningenprocedure niet op. In deze procedure beoordeelt de voorzieningenrechter alleen of er tijdens de bezwaarprocedure een voorziening moet worden getroffen. Dat is in deze zaak niet nodig. In deze zaak is namelijk niet gebleken dat verzoekster hangende de bezwaarprocedure in een acute financiële noodsituatie of faillissement zal komen te verkeren.
7. De voorzieningenrechter begrijpt de behoefte van verzoekster om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben over haar financiële vooruitzicht voor de rest van het jaar. Een voorlopige voorziening is niet bedoeld om die zekerheid te verkrijgen. Een voorlopige voorziening is een spoedzaak voor acute noodsituaties. Die situatie is er niet, nu verzoekster heeft gekregen waarom zij heeft gevraagd. Namelijk van beide gemeentes waarvan zij subsidie krijgt 50 % van het toegekende bedrag. Bovendien wordt in een voorlopige voorziening ook alleen een
voorlopigoordeel gegeven. Daarmee zou verzoekster die zekerheid dus ook niet krijgen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het ingediende verzoek.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan een voorlopige voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
8.1.
De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door het college ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af wegens gebrek aan spoedeisend belang. Verzoekster krijgt dus geen gelijk. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 april 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).