ECLI:NL:RBLIM:2024:1970

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
11013154 CV EXPL 24-1607
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van huurwoning na afloop huurovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L.N. Hermans, vorderde ontruiming van het pand dat door de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], werd gehuurd. De huurovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd, van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2024. De eiser had de overeenkomst tijdig opgezegd, maar de gedaagden hadden het pand niet ontruimd. De kantonrechter oordeelde dat de eiser voldoende had aangetoond dat de gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven na de afloop van de huurovereenkomst. De gedaagde sub 1 was niet verschenen, waardoor verstek werd verleend. De gedaagde sub 2 voerde verweer, maar de kantonrechter oordeelde dat de aanzegverplichting door de eiser was nageleefd. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van vijf dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werden de gedaagden veroordeeld tot betaling van huurpenningen voor elke dag na 31 maart 2024 en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11013154 \ CV EXPL 24-1607
Vonnis in kort geding van 19 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.N. Hermans,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
en

2.2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P. Houben.
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
- de door [eiser] op 4 april 2024 in het geding gebrachte aanvullende productie 11
- de mondelinge behandeling van 8 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling namens [eiser] overgelegde verduidelijking van productie 5 bij dagvaarding.
1.2.
Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huurden van [eiser] de woning gelegen aan de [adres] , [woonplaats] . De huurovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan, namelijk vanaf 1 april 2022 tot en met 31 maart 2024.
2.2.
Het gehuurde betreft de eigen woning van [eiser] . [eiser] verhuurde zijn woning aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in verband met tijdelijk verblijf van [eiser] in Duitsland.
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het gehuurde niet ontruimd en verlaten.
2.4.
[eiser] is teruggekeerd uit Duitsland en heeft zijn woning nodig voor eigen gebruik.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van het pand aan de [adres] , [woonplaats] binnen twee dagen na betekening van het vonnis, veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van deze ontruiming en de huurpenningen voor elke dag na 31 maart 2024, alsmede [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente hierover.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na 31 maart 2024 zonder recht of titel in de woning van [eiser] verblijven nu de huurovereenkomst uitdrukkelijk met de bedoeling en met instemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is aangegaan voor een bepaalde tijd, te weten twee jaar, en de huurovereenkomst door [eiser] tijdig is opgezegd. [eiser] stelt dat hij meermaals en op verschillende wijzen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] schriftelijk heeft geïnformeerd over de opzegging van de huurovereenkomst per 31 maart 2024. Deze schriftelijke berichten van de zijde van [eiser] bestaan onder meer uit aangetekende brieven van 28 december 2023 en 9 februari 2024 en een e-mail van 16 januari 2024.
3.3.
[gedaagde sub 2] voert ter zitting verweer. [gedaagde sub 2] stelt dat de voornoemde aangetekende brieven niet ontvangen zijn en dat dit aannemelijk is aangezien het van algemene bekendheid is dat de laatste tijd veel misgaat met de bezorging van (aangetekende) post. [gedaagde sub 2] heeft ook geen niet-thuisbriefje met een code ontvangen van PostNL, terwijl dit wel gebruikelijk is bij aangetekende poststukken. Ook de e-mail van 16 januari 2024 heeft [gedaagde sub 2] niet ontvangen. Er is sprake van een aanzegverplichting van [eiser] binnen drie maanden en één maand voordat de bepaalde tijd verstreken is. [gedaagde sub 2] stelt dat gelet op het voorgaande niet voldaan is aan de wettelijke eis voor het versturen van een aanzegging binnen de voornoemde termijn en dat na 31 maart 2024 sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat spoedeisend belang is gelet op de aard van de vordering (ontruiming) gegeven.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.2.
[gedaagde sub 1] is niet ter zitting verschenen. Mr. Houben verklaarde ter zitting dat hij als gemachtigde optreedt namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Nu mr. Houben geen ondertekende volmacht kan tonen en hij geen advocaat is, stelt de kantonrechter vast dat mr. Houben niet namens [gedaagde sub 1] kan optreden en dat [gedaagde sub 1] aldus niet in de procedure is verschenen.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat ten aanzien van de niet verschenen [gedaagde sub 1] de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 140 Rv wordt tegen deze partij verstek verleend en wordt, nu [gedaagde sub 2] in de procedure is verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.4.
Ingevolge artikel 139 Rv zal de kantonrechter de vordering ten aanzien van de niet verschenen partij toewijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.5.
De vordering tot ontruiming komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat in de gegeven omstandigheden de ontruimingstermijn op vijf dagen na betekening van het vonnis wordt gesteld.
4.6.
De op voorhand gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen nu deze kosten niet vallen onder de kosten ex artikel 237 lid 3 Rv en zij zich zonder nadere toelichting, niet lenen voor voorwaardelijke begroting.
4.7.
De huurpenningen voor elke dag na 31 maart 2024 worden toegewezen zoals gevorderd.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.8.
[gedaagde sub 2] heeft niet betwist dat hij een tijdelijke huurovereenkomst in de zin van artikel 7:271 lid 1 BW met [eiser] is aangegaan. [gedaagde sub 2] heeft dit zelfs erkend door zich ter zitting op de aanzegverplichting van 7:271 lid 1 BW te beroepen. Gelet hierop is aannemelijk dat sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die in dit geval eindigde op 31 maart 2024, indien [eiser] niet eerder dan drie maanden, maar uiterlijk één maand voordat die bepaalde tijd was verstreken, [gedaagde sub 2] schriftelijk over de einddatum heeft geïnformeerd. De vraag die centraal staat is of [eiser] voldaan heeft aan voornoemde aanzegverplichting nu [gedaagde sub 2] de ontvangst van de correspondentie van [eiser] heeft betwist.
4.9.
Op 4 maart 2024 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] een e-mail gestuurd met de volgende tekst: “Via diverse kanalen heb jij ons benaderd en geschreven. Echter een
aangetekende brief hebben wij tot op heden niet ontvangen.” De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 2] de ontvangst van diverse aanzeggingen van [eiser] hiermee erkent. [gedaagde sub 2] tilt blijkens zijn e-mail kennelijk zwaar aan de ontvangst van een aangetekende brief die de aanzegging bevat, maar die eis stelt de wet niet.
4.10.
De kantonrechter oordeelt gelet hierop dat [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat aan de aanzegverplichting binnen de gestelde termijn is voldaan en dat de huurovereenkomst aldus per 31 maart 2024 is geëindigd. De gevorderde ontruiming ten aanzien van [gedaagde sub 2] zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat in de gegeven omstandigheden de ontruimingstermijn op vijf dagen na betekening van het vonnis wordt gesteld.
4.11.
De op voorhand gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen nu deze kosten niet vallen onder de kosten ex artikel 237 lid 3 Rv en zij zich zonder nadere toelichting, niet lenen voor voorwaardelijke begroting.
4.12.
Tegen de gevorderde huurpenningen voor elke dag na 31 maart 2024 is geen verweer gevoerd en zij zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.13.
[gedaagde sub 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] , met [gedaagde sub 1] voor zover die kosten ook aan haar zijn toe te rekenen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten.
4.14.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- verschotten
4,88
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
Totaal
1.040,88
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] , [woonplaats] en aanhorigheden met de hunnen en al het hunne te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om te betalen aan [eiser] de huurpenningen voor elke dag na 31 maart 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , begroot op € 769,88, en veroordeelt [gedaagde sub 2] daarnaast tot betaling van de proceskosten van [eiser] , begroot op € 271,00, dit alles te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.
SH