ECLI:NL:RBLIM:2024:2121

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10851389 \ CV EXPL 23-5662
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale huurovereenkomst en vordering tot terugbetaling borg met betrekking tot servicekosten

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter op 24 april 2024, gaat het om een geschil tussen een huurder, woonachtig in Duitsland, en een verhuurder, woonachtig in België, over een huurovereenkomst van een onroerende zaak in Nederland. De huurovereenkomst is inmiddels geëindigd en de huurder vordert de terugbetaling van de borg, terwijl de verhuurder een tegenvordering heeft ingediend wegens servicekosten. De Huurcommissie heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld over de servicekosten, waarna de verhuurder de borg heeft terugbetaald, maar de huurder stelt dat er nog rente en kosten verschuldigd zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de locatie van het gehuurde en dat Nederlands recht van toepassing is. De rechter oordeelt dat de huurder onnodige proceskosten heeft veroorzaakt door de dagvaarding uit te brengen zonder rekening te houden met de uitspraak van de Huurcommissie, die op dezelfde datum als de dagvaarding was gedaan. Hierdoor heeft de huurder niet voldoende rekening gehouden met de belangen van de verhuurder.

De kantonrechter wijst de vorderingen van de huurder af, omdat deze niet deugdelijk zijn onderbouwd en de huurder in de proceskosten van de verhuurder wordt veroordeeld. De rechter concludeert dat de huurder eerst de uitspraak van de Huurcommissie had moeten afwachten voordat hij de procedure startte. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10851389 \ CV EXPL 23-5662
Vonnis van de kantonrechter van 24 april 2024
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
gemachtigde: mr. N.F. Hijlkema,
eiser,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: J.A.M.G. Vaessen,
gedaagde.
Partijen wordt hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2023, met 4 bijlagen,
  • de mondelinge conclusie van antwoord,
  • de akte uitlating, met 2 bijlagen;
  • de mondelinge antwoordakte, met bijlagen.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken. In deze zaak had de kantonrechter bepaald dat een mondelinge behandeling zou plaatsvinden, maar op verzoek van eiser is daarvan afgezien en hebben partijen aktes genomen. De aktes kunnen dus worden aangemerkt als conclusies van repliek en dupliek.

2.De beoordeling

De bevoegdheid en het toepasselijke recht
2.1.
[eiser] is woonachtig in Duitsland en [gedaagde] in België waardoor deze zaak een internationaal karakter heeft. Het gaat hier over de huurovereenkomst van een in Nederland gelegen onroerende zaak. Omdat de zaak een internationaal karakter heeft, moet de kantonrechter eerst beoordelen aan wie rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is. Op grond van artikel 24 lid 1 van de toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I-bis) is de Nederlandse rechter bevoegd, omdat het gehuurde zich in Nederland bevindt. Om dezelfde reden is Nederlands recht van toepassing, op grond van artikel 4 van de toepasselijk Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] , die in België woonachtig is, correct is opgeroepen.
De kern van de zaak
2.2.
[eiser] huurde een onzelfstandige woonruimte van [gedaagde] . De huurovereenkomst is geëindigd en [eiser] wenste terugbetaling van de borg. [gedaagde] meende een vordering op [eiser] te hebben vanwege servicekosten. Die laatste kwestie is voorgelegd aan de Huurcommissie en die heeft daarover beslist. Op basis van die beslissing heeft [gedaagde] de borg inmiddels terugbetaald. [eiser] heeft aangegeven dat dit geschil nu alleen nog gaat over de rente en de kosten. [gedaagde] meent dat zij niets meer verschuldigd is omdat [eiser] onnodig kosten heeft gemaakt.
2.3.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen omdat hij onnodige proceskosten heeft laten ontstaan. Hieronder legt de kantonrechter dat verder uit.
De kosten
2.4.
De dagvaarding in deze zaak is uitgebracht op 27 september 2023 en [gedaagde] is daarbij gedagvaard voor de rolzitting van 10 januari 2024. De Huurcommissie heeft op 27 september 2023 uitspraak gedaan en vervolgens is de borg op 19 oktober 2023 terug betaald door [gedaagde] . Op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht was de uitspraak van de Huurcommissie (die van dezelfde datum is) nog niet bekend. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] door op de datum dat de Huurcommissie uitspraak zou doen een dagvaarding uit te brengen waarin met die uitspraak nog geen rekening is gehouden, onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [gedaagde] . Het was [eiser] bekend dat [gedaagde] meende een tegenvordering te hebben en dat zij zich op verrekening beriep. Daarover was (door [eiser] ) een oordeel gevraagd van de Huurcommissie. [eiser] heeft niet gesteld dat hij het oordeel van de Huurcommissie niet kon afwachten. Ook heeft hij niet gesteld dat hij niet kon verwachten dat dit oordeel op 27 september 2023 zou worden uitgesproken. Dat maakt dat zijn verzoek om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. [eiser] had eerst de uitspraak van de Huurcommissie moeten afwachten. Dat klemt hier temeer omdat [gedaagde] gehoor heeft gegeven aan die uitspraak en [eiser] vervolgens, desondanks, deze procedure heeft aangebracht waardoor de kosten verder zijn opgelopen. Dit betekent dat de kantonrechter de vordering tot vergoeding van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten zal afwijzen.
2.5.
[eiser] heeft ook vergoeding gevorderd van de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023 tot de datum van volledige voldoening. [eiser] stelt, en dit is door [gedaagde] erkend, dat de borg € 1.450,- bedroeg. Uiteindelijk is volgens [gedaagde] € 1.156,38 terug betaald. [eiser] stelt ook dat [gedaagde] hetgeen ze uit hoofde van de beslissing van de Huurcommissie verschuldigd was heeft voldaan. Geen van partijen heeft de uitspraak van de Huurcommissie ingebracht maar de kantonrechter concludeert dat [gedaagde] niet de volledige borg minus de schoonmaakkosten van € 105,55 heeft terug betaald. Blijkbaar is een deel van haar vordering met betrekking tot de servicekosten toegewezen en verrekend met de borg. Dat de kantonrechter de beslissing van de Huurcommissie niet kent, maakt dat de kantonrechter niet kan beoordelen of en in hoeverre [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023. Omdat het aan [eiser] is om zijn vordering deugdelijk te onderbouwen betekent dit dat zijn vordering wegens gebrek aan onderbouwing wordt afgewezen.
2.6.
[eiser] zal als de in ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt en ook niet gevraagd om vergoeding van kosten. Deze kosten worden dus begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.