ECLI:NL:RBLIM:2024:2125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10855454 CV EXPL 23-5671
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woonruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen [eiser in het verzet] en [gedaagde in het verzet]. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een woonruimte in Maastricht, waarbij [gedaagde in het verzet] de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van [gedaagde in het verzet] bij verstek zijn toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. In het verzet heeft [eiser in het verzet] aangevoerd dat hij getrouwd is met [naam], die als medehuurster moet worden beschouwd, en dat de huurachterstand niet leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de argumenten van [eiser in het verzet] beoordeeld en geconcludeerd dat de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst niet van voldoende gewicht zijn om tot ontbinding over te gaan. De kantonrechter heeft wel vastgesteld dat [eiser in het verzet] een bedrag van € 1.550,00 aan [gedaagde in het verzet] verschuldigd is, wat zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Het vonnis is openbaar uitgesproken en vernietigt eerdere vonnissen in deze zaak.

Uitspraak

Rechtbank LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10855454 CV EXPL 23-5671
Vonnis van de kantonrechter van 24 april 2024
in de zaak van:
[eiser in het verzet],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. ing. J.G. van Ek,
tegen
[gedaagde in het verzet] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in het verzet,
gemachtigde: mr. I. Car.
Partijen worden aangeduid als [eiser in het verzet] en [gedaagde in het verzet] .

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties van [gedaagde in het verzet] van 2 november 2023;
  • het verstekvonnis van 29 november 2023 (rolnummer: 10796676 CV EXPL 23-
4948);
- het herstelvonnis van 17 januari 2024 (rolnummer: 10796676 CV EXPL 23-
4948);
  • de verzetdagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord in verzet met productie in oppositie;
  • de conclusie van repliek in verzet met producties in oppositie.

2.Geschil

2.1.
[gedaagde in het verzet] vorderde bij inleidende dagvaarding:
a de ontbinding van de huurovereenkomst;
b veroordeling van [eiser in het verzet] tot:
  • ontruiming van het gehuurde;
  • betaling van een bedrag van € 4.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • betaling van een dwangsom;
  • betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
De vorderingen van [gedaagde in het verzet] zijn bij verstek, behalve de gevorderde dwangsom,
toegewezen.
2.3.
In verzet voert [eiser in het verzet] aan dat [gedaagde in het verzet] niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat [eiser in het verzet] is getrouwd met [naam] en [naam] van rechtswege medehuurster is. Ook betwist [eiser in het verzet] om meerdere redenen de door [gedaagde in het verzet] berekende huurachterstand. De huurachterstand kan volgens [eiser in het verzet] in ieder geval niet leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. Ten slotte voert [eiser in het verzet] aan dat [gedaagde in het verzet] geen melding bij de gemeente heeft gedaan.

3.Feiten

3.1.
Tussen [gedaagde in het verzet] en [eiser in het verzet] bestaat een huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan
de [adres] te [woonplaats 1] .
3.2.
Op grond van de huurovereenkomst moet [eiser in het verzet] maandelijks bij vooruitbetaling
aan [gedaagde in het verzet] een bedrag van € 700,00 (huursom) betalen. Ook moet [gedaagde in het verzet] een
borgsom van € 700,00 betalen.
3.3.
Op grond van een aanvullend afspraak moet [eiser in het verzet] € 1.200,00 voor het overnemen van
de inboedel aan [gedaagde in het verzet] betalen.
3.4.
Door middel van een WhatsApp bericht van 19 december 2022 heeft [gedaagde in het verzet] [eiser in het verzet] een
huurverhoging van € 50,00 per 1 januari 2023 aangezegd.

4.Beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig gedaan; het tegendeel is gesteld noch gebleken.
[gedaagde in het verzet] niet-ontvankelijk?
4.2.
Vaststaat dat [eiser in het verzet] is getrouwd met [naam] . Op grond van artikel 7:266 lid 1 BW is [naam] medehuurster zolang de woonruimte haar tot hoofdverblijf strekt. Anders dan [eiser in het verzet] betoogt, kan een verhuurder de ontbinding van de huurovereenkomst (en ontruiming) vorderen ten aanzien van één van de (mede-)huurders. De door [eiser in het verzet] genoemde wetsartikelen zijn niet relevant omdat zij zien op opzegging van de huurovereenkomst terwijl [gedaagde in het verzet] ontbinding op grond van artikel 7:231 BW in verband met een gestelde tekortkoming vordert.
Voldaan aan de eisen van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (verder: het Besluit)?
4.3.
Artikel 2 van het Besluit luidt als volgt:
“G
egevensverstrekking huurachterstand
De verhuurder van een tot bewoning bestemde onroerende zaak verstrekt als er achterstand is in het betalen van de huur de contactgegevens van de huurder en de hoogte van de achterstand aan het college voor schuldhulpverlening, als hij:
a. inspanning heeft geleverd om in persoonlijk contact te treden met de huurder om deze te wijzen op de mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen;
b. de huurder gewezen heeft op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening;
c. de huurder tenminste eenmaal een schriftelijke herinnering heeft gestuurd over de betalingsachterstand; en
d. bij die schriftelijke herinnering heeft aangeboden om met schriftelijke toestemming van de huurder zijn contactgegevens aan het college te verstrekken en de huurder daarop niet afwijzend heeft gereageerd.”
4.4.
Het is de kantonrechter gebleken dat [eiser in het verzet] afwijzend heeft gereageerd op het verzoek van [gedaagde in het verzet] om de contactgegevens aan de gemeente door te geven. In dat geval kan niet worden geoordeeld dat aan het niet verstrekken van (contact-) gegevens aan de gemeente gevolgen moeten worden verbonden.
Tekortkoming die ontbinding rechtvaardigt?
4.5.
Artikel 6:265 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.6.
Uit de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen (HR 28-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1810 “Tenzij-arrest”) volgt dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de huurovereenkomst. De vraag is of sprake is van een tekortkoming, en zo ja, of deze tekortkoming van voldoende gewicht is.
4.7.
Voor wat betreft de gestelde huurachterstand heeft [eiser in het verzet] allereerst betwist dat de huursom over de maanden juni 2021, september 2023 en oktober 2023 niet is voldaan. [eiser in het verzet] heeft betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat drie maal € 700,00 (€ 2.100,00) is voldaan. Vervolgens is [gedaagde in het verzet] daar niet meer op teruggekomen zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van deze betwisting van [eiser in het verzet] .
4.8.
Het door [gedaagde in het verzet] gestelde tekort aan huur per datum dagvaarding bestaat dan nog uit de niet door [eiser in het verzet] betaalde (voorgestelde) huurverhoging in 2023 (10 maal € 50,00). [eiser in het verzet] heeft met een beroep op artikel 7: 252 BW betwist dat de huurverhoging rechtsgeldig is aangezegd. Daargelaten de vraag of hier al dan niet sprake is van een contractueel geïndexeerde huurverhoging, staat vast dat de huurverhoging het maximale toegestane percentage ruim overtreft en bovendien in strijd met artikel 5 van de huurovereenkomst niet per 1 juli van het jaar is voorgesteld. De huurachterstand is al met al per datum dagvaarding nihil of uiterst gering.
4.9.
De stelling dat de huur lopende de procedure over de maanden november t/m december 2023 en januari 2024 onbetaald is gelaten, is eveneens door [eiser in het verzet] onderbouwd betwist door het overleggen van betalingsbewijzen voor de maanden november en december 2023. De kantonrechter heeft [gedaagde in het verzet] nog geen gelegenheid gegeven daar nog op te reageren en ziet daar geen aanleiding toe omdat er geen reden is om te veronderstellen dat [eiser in het verzet] de bewijsstukken heeft vervalst. Bovendien heeft [gedaagde in het verzet] zijn eis niet expliciet vermeerderd met de huurtermijnen over deze maanden, zodat deze maanden geen onderdeel uit maken van het geschil.
4.10.
Al met al staat alleen vast dat [eiser in het verzet] de borg van € 700,00 niet geheel heeft betaald en dat hij gedurende lange tijd te laat de huurtermijnen voldoet. Daarmee schiet [eiser in het verzet] tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat hiermee het gewicht van de tekortkoming niet voldoende is voor een gehele ontbinding van de huurovereenkomst. Het feit dat [eiser in het verzet] de overgenomen inboedel nog niet geheel heeft betaald, speelt bij de beoordeling van het gewicht van de tekortkoming geen rol. [eiser in het verzet] betoogt terecht dat de betalingsverplichting ten aanzien van de overgenomen inboedel volgt uit de koopovereenkomst en niet uit de huurovereenkomst. De andere door [gedaagde in het verzet] aangestipte tekortkomingen zijn niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter wijst [eiser in het verzet] wel nadrukkelijk op zijn verplichting de huur tijdig bij vooruitbetaling te voldoen en sluit niet uit dat bij een toekomstig tekortschieten in de stipte betaling van de huur de weegschaal de andere kant op kan wijzen.
Wat heeft [gedaagde in het verzet] nog tegoed?
4.11.
Ter zake van de borg en de koop van de inboedel is [eiser in het verzet] een bedrag van
€ 1.900,00 verschuldigd. Partijen hebben daarvoor een betalingsregeling afgesproken. Uit de niet dan wel onvoldoende betwiste stellingen van [gedaagde in het verzet] leidt de kantonrechter af dat [eiser in het verzet] in 2020 € 100,00, in 2021 € 350,00, in 2022 € 600,00 en in 2023 (t/m oktober 2023)
€ 500,00 te weinig heeft betaald. Dat is in totaal € 1.550,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. Aan de veroordeling tot betaling van een geldsom kan geen dwangsom worden verbonden, zodat de vordering daartoe wordt afgewezen.
Proceskosten
4.12.
Omdat partijen over en weer in het gelijk worden gesteld, vindt de kantonrechter het redelijk dat iedere partij de eigen kosten draagt. De gevorderde kosten van de verzetdagvaarding zullen als nodeloos veroorzaakt worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de oorspronkelijke dagvaarding [eiser in het verzet] niet heeft bereikt door een omstandigheid die voor risico van [gedaagde in het verzet] komt.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het verstekvonnis van 29 november 2023 (rolnummer: 10796676 CV EXPL 23-4948) en het herstelvonnis van 17 januari 2024 (rolnummer: 10796676 CV EXPL 23-4948) tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende;
5.2.
veroordeelt [eiser in het verzet] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde in het verzet] te betalen
€ 1.550,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. W.A. Swildens en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.