In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen [eiser in het verzet] en [gedaagde in het verzet]. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een woonruimte in Maastricht, waarbij [gedaagde in het verzet] de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van [gedaagde in het verzet] bij verstek zijn toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. In het verzet heeft [eiser in het verzet] aangevoerd dat hij getrouwd is met [naam], die als medehuurster moet worden beschouwd, en dat de huurachterstand niet leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de argumenten van [eiser in het verzet] beoordeeld en geconcludeerd dat de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst niet van voldoende gewicht zijn om tot ontbinding over te gaan. De kantonrechter heeft wel vastgesteld dat [eiser in het verzet] een bedrag van € 1.550,00 aan [gedaagde in het verzet] verschuldigd is, wat zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Het vonnis is openbaar uitgesproken en vernietigt eerdere vonnissen in deze zaak.