In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 mei 2024, vordert de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.P. van den Eijnden, betaling van vakantietoeslag, opgebouwde vakantiedagen en ATV-uren van de gedaagde, OTR B.V., vertegenwoordigd door mr. C.M.C. Hendriks. De eiser, die op 1 mei 2018 in dienst trad bij de rechtsvoorganger van OTR, heeft zijn arbeidsovereenkomst op 13 juni 2022 mondeling opgezegd. Na de beëindiging van het dienstverband heeft de eiser aanspraak gemaakt op uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en vakantietoeslag, maar OTR heeft dit betwist en stelt dat er verrekening van vorderingen plaatsvindt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat OTR niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer en dat de eiser recht heeft op de gevorderde bedragen. De kantonrechter oordeelt dat de vakantietoeslag van € 681,58 bruto, de opgebouwde vakantiedagen ter waarde van € 4.637,74 bruto en de ATV-uren van € 591,70 bruto aan de eiser moeten worden uitbetaald, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 672,98 worden toegewezen. De proceskosten worden aan de zijde van de eiser vastgesteld op € 899,00, en OTR wordt veroordeeld tot betaling hiervan.
De rechter benadrukt dat de werkgever verantwoordelijk is voor een deugdelijke administratie van vakantiedagen en dat het niet kunnen aantonen van uitbetaling of opname van vakantiedagen voor risico van de werkgever komt. De vorderingen van de eiser worden grotendeels toegewezen, en de kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.