In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen CAK, de eisende partij, en [gedaagde], de bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde]. CAK vorderde betaling van onbetaalde eigen bijdragen die door [naam onderbewindgestelde] zijn verschuldigd voor verblijf in zorginstellingen. De procedure begon met een dagvaarding op 8 december 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. Ondanks een uitnodiging van de griffier heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek ingediend.
CAK heeft in de periode van december 2020 tot en met december 2022 eigen bijdragen in rekening gebracht, welke onbetaald zijn gelaten. De vordering van CAK, die aanvankelijk € 544,67 bedroeg, werd na een betaling van € 445,96 door [naam onderbewindgestelde] verminderd tot € 98,71. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering door [gedaagde] is erkend en heeft deze toegewezen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 733,49.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] € 98,71 moet betalen aan CAK, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 december 2023. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van CAK. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.