ECLI:NL:RBLIM:2024:2284

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
ROE 22/271 + ROE 22/272
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verkeersbesluit tot afsluiting van de Donkerhofsteeg in Tienray

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, dat de Donkerhofsteeg in Tienray afsluit voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. De rechtbank constateert dat het college in de aanvullende motivering heeft aangetoond dat er afstemming heeft plaatsgevonden met de politie, maar oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De rechtbank stelt vast dat het college niet kan aantonen dat er daadwerkelijk overleg heeft plaatsgevonden met de korpschef, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek te herstellen en bepaalt een termijn van vier weken voor het indienen van bewijs van dit overleg. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/271 en ROE 22/272

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2024 in de zaken tussen

1.1) [eiser 1] en [eiseres 1] , uit [woonplaats 1] ,

eisers in zaak ROE 22/271;
2)
[eiser 2] en [eiseres 2], te [woonplaats 2] ,
eisers in zaak ROE 22/272.
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas(hierna: het college)
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan deze zaken deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], beiden uit [plaats 1] (hierna: derde-partijen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit van het college tot het fysiek afsluiten van de Donkerhofsteeg in Tienray voor doorgaand gemotoriseerd verkeer en dat daarvoor de verkeersborden van model L8 (doodlopende weg) met onderbord OB52 (uitgezonderd fietsen) worden geplaatst.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 22 december 2021 op de bezwaren van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college, [derde-partij 1] (derde-partij) en [naam] (namens derde-partij [derde-partij 2] ).

Totstandkoming van de verkeersbesluiten

2. In 2019 hebben de bewoners aan de [adres] , waaronder de derde-partijen, een aanvraag ingediend bij de gemeente Horst aan de Maas om de Donkerhofsteeg af te sluiten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in verband met het verbeteren van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid ter plaatse.
2.1.
Na overleg met de buurtbewoners en observaties, heeft het college op 20 februari 2020 het verkeersbesluit genomen [1] , waarbij een fysieke afsluiting wordt geplaatst op de Donkerhofsteeg in Tienray . Eisers hebben ieder apart bezwaar gemaakt tegen het verkeersbesluit.
2.2.
Het college heeft de bezwaren van eisers voorgelegd aan de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften en klachten (Commissie). Het college heeft in de bestreden besluiten de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en voor de motivering van die beslissingen verwezen naar het advies van de Commissie van 9 december 2021, de nota van toelichting 2e behandeling bezwaarfase van 29 oktober 2021 en de notitie beroep Donkerhofsteeg .
2.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het afsluiten van de Donkerhofsteeg in overeenstemming is met zijn gevoerde beleid over het afsluiten van wegen (het beleid) [2] . Het college is van mening dat de nadelige gevolgen, zoals door eisers ervaren, niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen belangen. De verkeersmaatregel heeft een positief effect op de verkeersveiligheid voor de bewoners aan de Donkerhofsteeg en voor de fietsende scholieren op de Swolgenseweg. Volgens het college heeft de maatregel geen negatief effect op de verkeersveiligheid voor de (voormalige) gebruikers van de Donkerhofsteeg , die nu gebruik moeten maken van de Kleiweg als ontsluiting op de Swolgenseweg. Zo is volgens het college door het aanbrengen van een halfverharding op de Kleiweg de aansluiting op de Swolgenseweg verbeterd en is uit een onderzoek ter plaatse, bestaande uit observaties van verkeersdeskundige [verkeersdeskundige] , gebleken dat het zicht op deze kruising vanaf de Kleiweg richting Swolgen en Tienray voldoende is om veilig de Swolgenseweg op te rijden. Het college heeft verder gesteld dat door de afsluiting van de Donkerhofsteeg de omrijdafstand voor gemotoriseerd verkeer dat vanaf de Kleiweg richting de dorpskern van Tienray wil rijden 170-175 meter is, wat neerkomt op een minuut tijdsverlies. De omrijdafstand is volgens het college dan ook zeer beperkt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het verkeersbesluit. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eisers, die – voor zover relevant – worden besproken.
Het beoordelingskader
4. Een verkeersbesluit moet tenminste strekken tot één van de vier in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde belangen, namelijk: het verzekeren van de veiligheid op de weg; het beschermen van weggebruikers en passagiers; het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Of één van de twee in artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde belangen, te weten: het voorkomen of beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade of de gevolgen voor het milieu en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar af wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
4.2.
Voor zover eisers stellen dat het verkeersbesluit tot afsluiting van de Donkerhofsteeg niet noodzakelijk is, overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling ook volgt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen [4] . Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4.3.
Anders dan eisers stellen, betekent dit dat het college juridisch gezien niet direct rekening hoeft te houden met de mening van eisers over het nut en de noodzaak van het verkeersbesluit en over het proces dat daaraan is voorafgegaan. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is het aan het college om de verkeersbelangen te wegen waarbij het college de absolute noodzaak van het verkeersbesluit niet hoeft aan te tonen. De belangen van eisers worden wel betrokken bij de vraag of de aanwezige nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding met de doelen van het verkeersbesluit. De beroepsgronden van eisers voor zover deze zien op de noodzaak van de verkeersmaatregel treffen dan ook geen doel.
Afstemming korpschef
5. Eisers hebben in beroep naar voren gebracht dat het verkeersbesluit ten onrechte niet is voorgelegd aan de korpschef.
5.1.
Gelet op artikel 24, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling [5] stelt de rechtbank vast dat artikel 24 van het BABW geen vereisten aan de wijze waarop het overleg met de korpschef van de politie plaatsvindt, wat in dat overleg aan de orde komt en worden ook overigens daaromtrent in de relevante regelgeving geen vereisten gesteld. Het college heeft aangevoerd dat het overleg met de korpschef mondeling heeft plaatsgevonden, maar niet met stukken onderbouwd dan wel op andere wijze aannemelijk gemaakt dat het overleg daadwerkelijk is gevoerd. Desgevraagd heeft het college op zitting hier ook geen verdere toelichting over kunnen geven aan de rechtbank. Daarom is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond van eisers slaagt.
5.2.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet het college schriftelijk aantonen dat er daadwerkelijk overleg heeft plaatsgevonden met de korpschef. Voor zover dit overleg niet is gebeurd, wordt het college in de gelegenheid gesteld dit alsnog te doen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze uitspraak.
5.3.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dit omdat de uitkomst van het overleg met de korpschef van belang kan zijn voor de beoordeling van de beroepsgronden van eisers. Het voorgaande betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met in achtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 maart 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Het verkeersbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 20 maart 2020, nr. 16916.
2.Dit beleid is neergelegd in het uitvoeringsprogramma van het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2013 (GVVP), meer in het bijzonder paragraaf 2.1.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:257, rechtsoverweging 4.
4.Zie noot 3.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1921 en 2021 en van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1215.